ECLI:NL:RBDHA:2021:1806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering, welke door verweerder op 18 december 2019 was vastgesteld met ingang van 19 januari 2020. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat zij dit niet tijdig had ingediend. Eiseres betwistte deze stelling en voerde aan dat zij met hulp van haar administratief begeleidster tijdig bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs was dat het bezwaarschrift op de juiste datum was verzonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaar tijdig was ingediend, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van het niet kunnen aantonen van tijdige verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 19 januari 2019
(lees: 2020) beëindigd.
Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van G. Günes, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is de door de rechtbank opgeroepen getuige [getuige] ( [getuige] ) gehoord.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres nietontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hiertoe besloten omdat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat zij tijdig en op de juiste wijze in persoon, met behulp van haar administratief begeleidster [getuige] , bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft in beroep een bezwaarschrift van 6 januari 2020 ingebracht alsmede een ongedateerde brief van [getuige] waarin zij verklaart dat zij het bezwaarschrift op 6 januari 2020 niet-aangetekend heeft verstuurd.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.2.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
3.3.
Vast staat dat de dagtekening van het primaire besluit 18 december 2019 is, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 29 januari 2020.
3.4.
De gemachtigde van eiseres heeft op 18 februari 2020 per fax een stelbrief ingediend, welke door verweerder is aangemerkt als bezwaarschrift. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij vóór 18 februari 2020 geen bezwaarschrift heeft ontvangen.
In deze situatie is het aan eiseres om de verzending van het bezwaarschrift van 6 januari 2020 aannemelijk te maken, bijvoorbeeld aan de hand van getuigenbewijs. De enkele stelling dat het bezwaarschrift ter post is bezorgd, is onvoldoende om tijdige verzending aannemelijk te achten.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen gedingstukken zijn opgenomen waarmee wordt onderbouwd dat het bezwaarschrift van 6 januari 2020 tijdig is ingediend. De rechtbank kan uit de brief van 6 januari 2020 niet afleiden dat deze brief ook op deze datum, of in ieder geval vóór afloop van de bezwaartermijn, is verstuurd. De ter zitting afgelegde getuigenverklaring van [getuige] leidt niet tot een ander oordeel. [getuige] heeft ter zitting verklaard dat zij het bezwaarschrift op 6 januari 2020 heeft verstuurd, maar dat eiseres hierbij niet aanwezig was. Eiseres heeft dit desgevraagd bevestigd. Dat betekent dat (nog steeds) slechts één persoon uit eigen waarneming kan verklaren dat het bezwaarschrift op 6 januari 2020 zou zijn verstuurd. Dat is onvoldoende om verzending op die datum aannemelijk te achten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom niet aannemelijk gemaakt dat namens haar tijdig bezwaar is gemaakt.
3.6.
Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan - in de zin van artikel 6:11 van de Awb - redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres daarom terecht nietontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.