In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, geboren in 1958. De schuldenaar was eerder, op 18 juni 2015, in de schuldsaneringsregeling geplaatst, waarbij mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers als rechter-commissaris was benoemd en mr. J. Wijker als bewindvoerder. De rechtbank had in 2018 vastgesteld dat de schuldenaar niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, waardoor hem een 'schone lei' werd verleend. Echter, in december 2020 verzocht de voormalig bewindvoerder de rechtbank om deze schone lei te ontnemen, omdat uit een rapport van de belastingdienst bleek dat de schuldenaar inkomsten had genoten die hij niet had afgedragen aan de boedel, wat zijn schuldeisers benadeelde. De rechtbank heeft de schuldenaar op 8 februari 2021 gehoord en op basis van de bevindingen van de belastingdienst en de verklaringen van de schuldenaar, geconcludeerd dat er voldoende bewijs was dat de schuldenaar zijn schuldeisers had benadeeld. De rechtbank oordeelde dat de ontneming van de schone lei gerechtvaardigd was, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar. De rechtbank heeft bepaald dat artikel 358, eerste lid, van de Faillissementswet geen toepassing vindt, waardoor de schulden opnieuw afdwingbaar zijn.