7.3.1De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij is, in donkere kleding en met bedekt hoofd, een snackbar binnengegaan en heeft geprobeerd de eigenaresse onder bedreiging van een mes geld te laten afgeven. De verdachte heeft het plexiglas scherm dat in verband met het coronavirus boven de toonbank hing kapot geslagen en is er doorheen geklommen. De eigenaresse en haar man zijn via de achterkant naar buiten gevlucht en hebben om hulp geroepen. Hierdoor werden andere mensen gealarmeerd.
De verdachte is achter hen aan gerend en is door tussenkomst van de anderen uiteindelijk weg gerend. Hij heeft niets buitgemaakt.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de eigenaresse en haar man de stuipen op het lijf heeft gejaagd, alleen voor zijn eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de eigenaars van de snackbar.
Dat zij zich allebei door het handelen van de verdachte bedreigd hebben gevoeld, blijkt heel duidelijk uit hun verklaringen bij de politie en ook uit de slachtofferverklaring die namens hen ter zitting is voorgelezen door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
Door het plegen van dit feit, maar ook door de bedreiging en de belediging van de [naam bedrijf] controleur en zijn collega in opleiding en door de inklimming in de woning teneinde een telefoon te stelen, heeft de verdachte bovendien bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarbij is verder van belang dat medewerkers van de [naam bedrijf] , die belast zijn met de controle van de vervoersbewijzen en de handhaving van de orde in het openbaar vervoer, gewoon hun werk moeten kunnen doen zonder daarbij bedreigd en beledigd te worden. Dat geldt temeer nu zij de verdachte alleen maar hadden willen helpen.
7.3.2De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Op het strafblad van verdachte staat dat hij op 8 januari 2018 door de kinderrechter is veroordeeld voor diefstal uit een auto. Ook is de verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank op 10 september 2020 veroordeeld voor twee afpersingen. Daarvoor is een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een GBM voor de duur van een jaar is opgelegd.
De verdachte is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de uitgebreide rapporten en adviezen van de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).
Beide deskundigen hebben de rechtbank ook voor de zitting van 10 september 2020 over de verdachte geadviseerd en hebben nu, desgevraagd, een aanvullend advies uitgebracht.
In het rapport van mevrouw Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 25 november 2020
leest de rechtbank dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm-overschrijdend gedragsstoornis met begin in de kinderleeftijd, ernstig van aard, dit mede op basis van hechtingsproblematiek. Ook kan worden gesproken van een ouder-kindrelatieprobleem en van cannabisabuse. Hiermee samenhangend vertoont de verdachte een zelfbepalende houding, agressief antisociaal gedrag, heeft hij moeite met regels en met gezag en vertoont hij een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling. Gelet op het chronische karakter van de gedrags- en hechtingsproblematiek, was hiervan sprake ten tijde van het (totale) tenlastegelegde.
Vanuit de risicotaxatie komen daarbij diverse factoren naar voren die van belang zijn voor het algemene recidiverisico. Het chronisch aanwezige instellingsverleden, het niet hebben van een pro sociaal netwerk, ouder-kindrelatieprobleem en scholingsproblemen
kunnen als risicofactoren worden beschouwd, met hieruit voortvloeiende stress en conflicten. Het zich recent onttrekken aan de voorwaarden van de GBM is in het bijzonder van negatieve invloed op het verkleinen van de recidivekans. Beschermende factoren zijn feitelijk niet aanwezig.
De deskundige is van mening dat het persoonsbeeld van de verdachte zo gekenmerkt wordt door een uitvergroting van adolescente problematiek, dat vanuit gedragsdeskundig perspectief beoordeling en begeleiding binnen het jeugdstrafrecht van toepassing zou moeten zijn.
De deskundige was al van mening dat de verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd en begrensd leefklimaat. In zijn voorgeschiedenis is immers al langer sprake van gedragsproblemen en er werden, wat betreft begrenzing, hulp en begeleiding, al diverse modaliteiten over een langere periode ingezet. Gedurende de afgelopen jaren bleef het gedrag van de verdachte evenwel problematisch, zijn sociaal maatschappelijke, morele en schoolse ontwikkeling stagneerden volledig en binnen de recent opgelegde GBM recidiveerde de verdachte, bij bewezenverklaring.
De prognose met betrekking tot de verdere persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte is in het verlengde van voorgaande en bij onveranderde omstandigheden niet gunstig. Zijn beperkte sociaal emotionele vaardigheden en zijn agressie- impulsregulatieproblemen zullen intensief moeten worden behandeld.
Met de PIJ-weging lijst is nagegaan of een al dan niet voorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang zou kunnen zijn van een gunstige ontwikkeling van de verdachte. Alle criteria van de PIJ-wegingslijst wijzen nu in de richting van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als kader (noodzakelijk ter beïnvloeding van het antisociale gedrag, ter vermindering van het recidiverisico, om behandelmogelijkheden te bieden en de noodzaak van een gedwongen kader), omdat er na de GBM en bij bewezenverklaring geen alternatieven meer bestaan en een instelling met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is. Gelet op dit alles adviseert mevrouw Broekman de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
In het rapport van mevrouw Van Dijk, kinder- en jeugdpsycholoog, van 2 december 2020 leest de rechtbank ook dat de reeds door de psychiater genoemde problematiek maakt dat de kans op recidive op gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat en dat de draagkracht van de verdachte wordt overschreden. Hij heeft wel zelfcontrole, maar in vrije situaties laat hij dit vieren en vertoont hij vervolgens ongewenst gedrag.
Er is geen aanleiding naar voren gekomen om meerderjarigenstrafrecht toe te passen en langdurige behandeling (gericht op delictanalyse, hechtings-, verslavings-, psychiatrische en KOPP-problematiek, destructief gedrag en rouwverwerking, grenzen kunnen stellen en respecteren, omgaan met autoriteit), bijvoorbeeld in de vorm van schematherapie en/of mentaliseren bevorderende therapie wordt noodzakelijk geacht.
De overwegingen die destijds hebben geleid tot het GBM-advies houden naar de mening van de deskundige onder de huidige omstandigheden geen stand. Op de PIJ-wegingslijst komt naar voren dat er sprake is van psychopathologie (normoverschrijdend-gedragsstoornis) en disfunctioneren (vastlopen op meerdere levensterreinen), waaruit het delictgedrag voortvloeit. Ook is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Er is een hoge kans op recidive en een reëel gevaar voor crimineel ontsporen, waarbij de verdachte niet alleen een ernstig gevaar is voor anderen, maar ook voor zichzelf. Hoewel er sprake is van ontwikkelingsmogelijkheden, ontbeert de verdachte de vaardigheden en voldoende intrinsieke motivatie om de moeilijkheden die hij daarbij tegenkomt onder ogen te zien en te tackelen. Hij heeft school noch werk en zijn netwerk steunt hem in het idee dat de verantwoordelijkheid voor zijn disfunctioneren buiten hemzelf ligt. Er zijn behandelmogelijkheden, maar zonder strakke structuur lukt het de verdachte niet om daar gebruik van te maken. Er wordt op basis van het huidige beeld geen mogelijkheid gezien om een behandeling succesvol ambulant te laten plaatsvinden, waardoor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als enige mogelijkheid wordt beschouwd
.Een gedwongen kader lijkt dan ook de enige resterende mogelijkheid om behandeling vorm te geven en de recidivekans op soortgelijke feiten te verminderen.
Mevrouw Broekman en mevrouw Van Dijk hebben beiden ter zitting aangegeven dat behandeling zonder een strak kader niet zal lukken en dat ook de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de maatschappij een rol speelt.
Mevrouw Broekman heeft erop gewezen dat alle mislukkingen de verdachte geen goed doen en dat hij nu iets moet gaan ondernemen dat wél zal lukken. Het laatste half jaar van de PIJ-maatregel is een resocialisatie traject en in die tijd kan de verdachte oefenen met vrijheden. Dat is een waardevol en noodzakelijk onderdeel van de behandeling.
Ook de Raad ondersteunt, blijkens het rapport van 4 februari 2021, het advies om aan de verdachte de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. In het rapport is aangegeven dat de verdachte antisociale tendensen heeft laten zien door tijdens de tenuitvoerlegging van de GBM een ernstig delict te plegen. De kans dat dit weer gaat gebeuren bij het opnieuw opleggen van een GBM is groot, met name ook door zijn impulsieve karakter. Voorkomen moet worden dat de verdachte schade toebrengt aan personen en met de PIJ-maatregel is dat verzekerd.
Van de zijde van de Raad is ter zitting benadrukt dat de verdachte gedurende de lange tijd die hij in het civiele kader gesloten heeft gezeten, onvoldoende resultaat heeft bereikt.
De GBM was de volgende stap om hem te helpen en een enorme kans voor de verdachte om in het ambulante kader behandeling te volgen en aan zijn problematiek te werken. Hij heeft die deur keihard dichtgegooid door zich op de eerste dag al aan de maatregel te onttrekken en zijn enkelband door te knippen. Een gebiedsverbod als extra invulling van de GBM of als voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal niet helpen. De verdachte gebruikt de mogelijkheden die hem geboden worden niet en brengt zichzelf vervolgens in situaties waarin hij geen andere mogelijkheid meer ziet dan het plegen van strafbare feiten.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat voor de uitvoering van de GBM samenwerking nodig is. Alles stond voor de verdachte klaar, maar binnen één dag was hij verdwenen. De verdachte wist dat hij de kans had om terug te komen, zonder dat hij meteen zes maanden zou worden vastgezet, maar heeft deze kans niet gepakt. Daarna is hij door het hele land gereisd en de vraag is dus wat de toegevoegde waarde van een gebiedsverbod zou zijn. Hij heeft strengere regels nodig dan die van de GBM. Het was vorig jaar al heel lastig om de GBM in te vullen en een geschikte plek voor de verdachte te vinden, en nu is die mogelijkheid er niet meer.
7.3.3De maatregel
De raadsvrouw heeft aanhouding van de behandeling bepleit om verdere mogelijkheden tot behandeling van de verdachte in het ambulante kader te onderzoeken. De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit alle rapportages blijkt dat de verdachte keer op keer kansen kreeg, maar deze niet greep. Hij maakte steeds verkeerde keuzes. De GBM was op alle leefgebieden ingevuld en vormde de laatste mogelijkheid om in het ambulante kader behandeling te volgen en zijn leven op orde te krijgen. Dit is ook terdege met hem besproken. Dat hij de tenuitvoerlegging van de GBM geen enkele kans heeft gegeven door al op de eerste dag weg te lopen en zijn enkelband door te knippen, maakt dat de rechtbank het nogmaals opleggen van de GBM nu een gepasseerd station vindt. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook de visie van de deskundigen hierover.
De verdachte vond het belangrijker om in Scheveningen naar het strand te gaan dan geduld te tonen om zijn leven op orde te krijgen. Vervolgens heeft hij een ernstig strafbaar feit gepleegd, te weten een poging om een snackbar te overvallen, terwijl de GBM niet lang daarvoor was opgelegd voor twee geweldsdelicten, waaronder ook een overval op een snackbar.
Gelet op dit alles en gelet op hetgeen de jeugdreclassering heeft medegedeeld over de moeite om een geschikte plek te vinden, acht de rechtbank het voorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel, bijvoorbeeld bij De Koppeling, geen optie.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank stelt vast dat het bij dagvaarding 1 onder 2 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten hebben vermeld en ter zitting hebben toegelicht, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Hoewel de verdachte op de dag van de uitspraak 126 dagen in voorarrest heeft gezeten, ziet de rechtbank geen reden deze dagen ook als extra straf op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist. Het is van belang dat de nadruk komt te liggen op de behandeling van de verdachte, zodat herhaling kan worden voorkomen.