ECLI:NL:RBDHA:2021:1781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
09/266842-20 e.a.
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht; vrijspraak overval op snackbar en maatregel plaatsing in inrichting voor jeugdigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder een poging tot overval op een snackbar en bedreiging van medewerkers van HTM. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de overval op de snackbar, waardoor de verdachte voor dat feit werd vrijgesproken. Echter, voor de poging tot overval op een andere snackbar en de bedreiging van ambtenaren, werd de verdachte schuldig bevonden. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op, gezien de eerdere mislukte gedragsbeïnvloedende maatregel en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank benadrukte dat de nadruk moest liggen op de behandeling van de verdachte om herhaling van delictgedrag te voorkomen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels toegewezen, maar de vordering van de snackbar voor omzetverlies werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, gezien zijn problematiek en eerdere veroordelingen, in een gestructureerd en begrensd leefklimaat moest worden geplaatst om verdere ontwikkeling te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09/266842-20; 09-274702-19 (t.t.g.); 03-287985-19 (t.t.g.)
Tul 09/827648-17
Datum uitspraak 25 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in R.I.J. De Hartelborgt Opvang te Spijkenisse, Borgtweg 1,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer.

1.Het onderzoek op de zitting

Het onderzoek is gehouden op de zitting van 14 januari 2021 (pro forma) en van
11 februari 2021 (inhoudelijk).

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 24 september 2020 in Delft [naam snackbar 1] heeft overvallen (parketnummer 09-266842-20, verder: dagvaarding 1, feit 1) en ook dat hij op 3 oktober 2020 te Delft heeft geprobeerd [naam snackbar 2] te overvallen (dagvaarding 1, feit 2).
Verder wordt de verdachte verweten dat hij op 11 november 2019 twee medewerkers van de [naam bedrijf] heeft bedreigd en beledigd (parketnummer 09-274702-19, verder: dagvaarding 2,
feiten 1, 2 en 3).
Ook wordt de verdachte ervan beschuldigd op 28 augustus 2019 een telefoon te hebben gestolen door een woning in te klimmen (parketnummer 03-287985-19, verder:
dagvaarding 3).
De volledige tekst van de tenlasteleggingen staat in bijlage I.

3.Bewijsoverwegingen dagvaarding 1 en dagvaarding 3

Dagvaarding 1, feit 1
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. C.M. Offers, heeft vrijspraak gevraagd van de overval op [naam snackbar 1] op 24 september 2020 te Delft. Er is wettig bewijs, in de vorm van een aangifte door [aangever 1] en een ambtsbericht van de AIVD over een opgenomen telefoongesprek van de verdachte waarin hij zegt dat hij bij een winkelcentrum een Chinees heeft ‘geoefoet’ en bij een ander winkelcentrum nóg een Chinees heeft ‘geoefoet’, maar die laatste is mislukt. Echter, nu het dossier niets extra’s bevat waardoor de overval met zekerheid aan de verdachte te linken is, vindt de officier van justitie dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft vrijspraak van dit feit bepleit. De verdachte heeft van het begin af aan ontkend iets met deze overval te maken te hebben gehad en een plausibele uitleg gegeven over de inhoud van het opgenomen telefoongesprek. Daarbij komt dat op het bij de overval gebruikte mes geen DNA van de verdachte is aangetroffen. Het wettig en overtuigende bewijs ontbreekt zodat vrijspraak dient te volgen.
3.3
Beoordeling van het feit
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is die op 24 september 2020 te Delft [naam snackbar 1] heeft overvallen. De rechtbank zal de verdachte dan ook
vrijspreken van dit feit.
Dagvaarding 1, feit 2
3.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte voor het plegen van dit feit zal veroordelen. Zij heeft gewezen op de aangifte, het ambtsbericht van de AIVD en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.6
Beoordeling van het feit
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [1] , omdat de verdachte dit feit heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
  • de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 26 oktober 2020 en de verklaring van de verdachte ter zitting van 11 februari 2021;
  • de aangifte van [aangever 2] , d.d. 3 oktober 2020, opgenomen in het proces-verbaal PL1500-2020298227-3 (p. 106-109);
  • de verklaring van [getuige] , d.d. 5 december 2020, opgenomen in het vervolg
proces-verbaal met nummer 020288786 / 20202982273 (p.185-186).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing.
Dagvaarding 3
3.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte voor het plegen van dit feit zal veroordelen. Zij heeft gewezen op de aangifte, het aantreffen van het DNA van de verdachte en de bekennende verklaring van de verdachte ter zitting.
3.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.9
Beoordeling van het feit
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [2] , omdat de verdachte dit feit ter zitting heeft bekend. Ook heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd op de zitting van
11 februari 2021;
  • de aangifte van [aangever 3] d.d. 29 augustus 2019, opgenomen in het proces-verbaal PL2300-2019136007-1, met bijlagen (p. 3-10);
  • een geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 4 oktober 2019 (p. 20-23).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een telefoon door middel van inklimming in een woning.

4.Bewijsoverwegingen dagvaarding 2

4.1
Inleiding
Op 11 november 2019 trof [naam 1] , controleur bij de [naam bedrijf] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, omstreeks 16.10 uur op [naam plaats] te Den Haag een jongen aan die bloed op zijn gezicht en handen had. [naam 1] , die samen was met twee collega’s in opleiding, vroeg aan de jongen of hij hulp kon regelen. De jongen, naar later bleek de verdachte, reageerde agressief en bedreigde en beledigde de controleur en één van zijn collega’s in opleiding. Dit is op dagvaarding 2 als een bedreiging, een belediging en een belediging van een ambtenaar in functie tenlastegelegd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte voor het plegen van deze feiten zal veroordelen. Zij heeft gewezen op de aangiften en op hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard. Het roepen van ‘ik schiet je’, kan, aldus de officier van justitie, wel degelijk als een bedreiging worden opgevat, en zo is dat, zeker met een schietgebaar erbij, ook op de aangevers overgekomen. Dat de verdachte op dat moment erg boos was, maakt daarbij niet uit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van deze feiten bepleit. De raadsvrouw heeft betoogd dat het opzet om te bedreigen en te belediging bij de verdachte ontbrak. Hij zat door de eerdere vechtpartij nog hoog in zijn adrenaline en weet ook niet meer precies wat hij heeft gezegd of gedaan. Het was een uiting van frustratie en in ieder geval niet als belediging en bedreiging bedoeld.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [3]
[naam 1] , controleur bij de [naam bedrijf] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar [4] [5] , en
[naam 2] [6] , in opleiding tot BOA controleur niveau 3, verklaren allebei dat de verdachte tegen [naam 2] zei: 'wat kijk jij kankerlijer?’ en dat hij vervolgens tegen [naam 1] zei: ‘je moet mij niet aanraken kankerlijer'. De verdachte bleef schelden en vervolgens zei hij: ‘ik ga je schieten’. Daarbij maakte hij een pistoolgebaar met zijn hand en wees hij naar zijn broekriem. De verdachte had een voorwerp in zijn broeksriem ter grootte van een vuurwapen. Ook op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een dergelijke beweging maakt. [7]
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij deze dingen best kan hebben gezegd en gedaan, maar dat hij zich de details niet meer kan herinneren, omdat hij dronken en boos was en nog steeds spanning voelde van de vechtpartij die vlak daarvoor had plaatsgevonden. Hij wist niet dat hij bloed op zijn gezicht had.
De verdachte heeft ook verklaard zich niet te kunnen herinneren dat hij ‘ik ga je schieten’ heeft gezegd, maar wel te begrijpen dat dit bedreigend overkomt als hij dat heeft gezegd. [8]
Gelet op genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat het handelen van de verdachte belediging en bedreiging van de [naam bedrijf] -controleur en zijn collega in opleiding oplevert.
Het schelden met ‘kankerlijer’ in het openbaar is zonder meer beledigend en het roepen van ‘ik schiet je’, terwijl daarbij een schietgebaar wordt gemaakt en wordt gewezen naar de broeksband waarin een voorwerp ter grootte van een wapen zit, kan de vrees doen ontstaan dat er ook daadwerkelijk geschoten gaat worden. Dat de verdachte dit uit boosheid of dronkenschap zou hebben gezegd en niet daadwerkelijk de bedoeling (of de mogelijkheid) had om te schieten, doet daar niet aan af. De rechtbank acht de bij dagvaarding 2 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 3.6, 3.9 en 4.4 genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder 2, bij dagvaarding 2 onder 1, 2 en 3 en bij dagvaarding 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
De bewezenverklaring staat in bijlage II.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.
De kinder- en jeugdpsychiater en de (kinder- en jeugd)psycholoog, die de verdachte hebben onderzocht, en waarvan de rapporten verder onder 7.3.2 zullen worden besproken, zijn van mening dat het bij dagvaarding 1 onder feit 2 tenlastegelegde feit, indien bewezen geacht, in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Zij hebben aangegeven dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de vorm van de normoverschrijdend-gedragsstoornis), de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken en de hechtingsproblematiek van invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte in aanloop naar en ten tijde van het tweede tenlastegelegde feit.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psychiater en de psycholoog over de verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van dit feit.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 126 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte op de dag van de uitspraak in voorarrest heeft gezeten.
Daarnaast heeft zij gevorderd om aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) onvoorwaardelijk op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen een hele heftige maatregel is die niet in het belang van de verdachte is. Hij is nog steeds gemotiveerd om in de vrije wereld iets van zijn leven te maken en dat kan hij ook. De mogelijkheid om (opnieuw) een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) op te leggen, of een ander ambulant kader, is onvoldoende onderzocht. De in het vonnis van september 2020 opgelegde GBM was eigenlijk nog niet van start gegaan. Omdat de verdachte de benodigde begeleiding en behandeling nog niet had gekregen, kunnen nog geen conclusies worden getrokken ten aanzien van het effect hiervan. Verzocht wordt om de zaak aan te houden en nader onderzoek te gelasten naar de mogelijkheden in het kader van, bijvoorbeeld, een voorwaardelijke PIJ-maatregel met, bijvoorbeeld, verblijf bij de Koppeling en een nieuw plan met hele strenge voorwaarden waaronder in ieder geval een gebiedsverbod.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij is, in donkere kleding en met bedekt hoofd, een snackbar binnengegaan en heeft geprobeerd de eigenaresse onder bedreiging van een mes geld te laten afgeven. De verdachte heeft het plexiglas scherm dat in verband met het coronavirus boven de toonbank hing kapot geslagen en is er doorheen geklommen. De eigenaresse en haar man zijn via de achterkant naar buiten gevlucht en hebben om hulp geroepen. Hierdoor werden andere mensen gealarmeerd.
De verdachte is achter hen aan gerend en is door tussenkomst van de anderen uiteindelijk weg gerend. Hij heeft niets buitgemaakt.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de eigenaresse en haar man de stuipen op het lijf heeft gejaagd, alleen voor zijn eigen financieel gewin en zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de eigenaars van de snackbar.
Dat zij zich allebei door het handelen van de verdachte bedreigd hebben gevoeld, blijkt heel duidelijk uit hun verklaringen bij de politie en ook uit de slachtofferverklaring die namens hen ter zitting is voorgelezen door een medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
Door het plegen van dit feit, maar ook door de bedreiging en de belediging van de [naam bedrijf] controleur en zijn collega in opleiding en door de inklimming in de woning teneinde een telefoon te stelen, heeft de verdachte bovendien bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Daarbij is verder van belang dat medewerkers van de [naam bedrijf] , die belast zijn met de controle van de vervoersbewijzen en de handhaving van de orde in het openbaar vervoer, gewoon hun werk moeten kunnen doen zonder daarbij bedreigd en beledigd te worden. Dat geldt temeer nu zij de verdachte alleen maar hadden willen helpen.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Op het strafblad van verdachte staat dat hij op 8 januari 2018 door de kinderrechter is veroordeeld voor diefstal uit een auto. Ook is de verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank op 10 september 2020 veroordeeld voor twee afpersingen. Daarvoor is een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een GBM voor de duur van een jaar is opgelegd.
De verdachte is van dit vonnis in hoger beroep gegaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de uitgebreide rapporten en adviezen van de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).
Beide deskundigen hebben de rechtbank ook voor de zitting van 10 september 2020 over de verdachte geadviseerd en hebben nu, desgevraagd, een aanvullend advies uitgebracht.
In het rapport van mevrouw Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 25 november 2020
leest de rechtbank dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm-overschrijdend gedragsstoornis met begin in de kinderleeftijd, ernstig van aard, dit mede op basis van hechtingsproblematiek. Ook kan worden gesproken van een ouder-kindrelatieprobleem en van cannabisabuse. Hiermee samenhangend vertoont de verdachte een zelfbepalende houding, agressief antisociaal gedrag, heeft hij moeite met regels en met gezag en vertoont hij een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling. Gelet op het chronische karakter van de gedrags- en hechtingsproblematiek, was hiervan sprake ten tijde van het (totale) tenlastegelegde.
Vanuit de risicotaxatie komen daarbij diverse factoren naar voren die van belang zijn voor het algemene recidiverisico. Het chronisch aanwezige instellingsverleden, het niet hebben van een pro sociaal netwerk, ouder-kindrelatieprobleem en scholingsproblemen
kunnen als risicofactoren worden beschouwd, met hieruit voortvloeiende stress en conflicten. Het zich recent onttrekken aan de voorwaarden van de GBM is in het bijzonder van negatieve invloed op het verkleinen van de recidivekans. Beschermende factoren zijn feitelijk niet aanwezig.
De deskundige is van mening dat het persoonsbeeld van de verdachte zo gekenmerkt wordt door een uitvergroting van adolescente problematiek, dat vanuit gedragsdeskundig perspectief beoordeling en begeleiding binnen het jeugdstrafrecht van toepassing zou moeten zijn.
De deskundige was al van mening dat de verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd en begrensd leefklimaat. In zijn voorgeschiedenis is immers al langer sprake van gedragsproblemen en er werden, wat betreft begrenzing, hulp en begeleiding, al diverse modaliteiten over een langere periode ingezet. Gedurende de afgelopen jaren bleef het gedrag van de verdachte evenwel problematisch, zijn sociaal maatschappelijke, morele en schoolse ontwikkeling stagneerden volledig en binnen de recent opgelegde GBM recidiveerde de verdachte, bij bewezenverklaring.
De prognose met betrekking tot de verdere persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte is in het verlengde van voorgaande en bij onveranderde omstandigheden niet gunstig. Zijn beperkte sociaal emotionele vaardigheden en zijn agressie- impulsregulatieproblemen zullen intensief moeten worden behandeld.
Met de PIJ-weging lijst is nagegaan of een al dan niet voorwaardelijke PIJ-maatregel in het belang zou kunnen zijn van een gunstige ontwikkeling van de verdachte. Alle criteria van de PIJ-wegingslijst wijzen nu in de richting van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als kader (noodzakelijk ter beïnvloeding van het antisociale gedrag, ter vermindering van het recidiverisico, om behandelmogelijkheden te bieden en de noodzaak van een gedwongen kader), omdat er na de GBM en bij bewezenverklaring geen alternatieven meer bestaan en een instelling met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd is. Gelet op dit alles adviseert mevrouw Broekman de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
In het rapport van mevrouw Van Dijk, kinder- en jeugdpsycholoog, van 2 december 2020 leest de rechtbank ook dat de reeds door de psychiater genoemde problematiek maakt dat de kans op recidive op gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat en dat de draagkracht van de verdachte wordt overschreden. Hij heeft wel zelfcontrole, maar in vrije situaties laat hij dit vieren en vertoont hij vervolgens ongewenst gedrag.
Er is geen aanleiding naar voren gekomen om meerderjarigenstrafrecht toe te passen en langdurige behandeling (gericht op delictanalyse, hechtings-, verslavings-, psychiatrische en KOPP-problematiek, destructief gedrag en rouwverwerking, grenzen kunnen stellen en respecteren, omgaan met autoriteit), bijvoorbeeld in de vorm van schematherapie en/of mentaliseren bevorderende therapie wordt noodzakelijk geacht.
De overwegingen die destijds hebben geleid tot het GBM-advies houden naar de mening van de deskundige onder de huidige omstandigheden geen stand. Op de PIJ-wegingslijst komt naar voren dat er sprake is van psychopathologie (normoverschrijdend-gedragsstoornis) en disfunctioneren (vastlopen op meerdere levensterreinen), waaruit het delictgedrag voortvloeit. Ook is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Er is een hoge kans op recidive en een reëel gevaar voor crimineel ontsporen, waarbij de verdachte niet alleen een ernstig gevaar is voor anderen, maar ook voor zichzelf. Hoewel er sprake is van ontwikkelingsmogelijkheden, ontbeert de verdachte de vaardigheden en voldoende intrinsieke motivatie om de moeilijkheden die hij daarbij tegenkomt onder ogen te zien en te tackelen. Hij heeft school noch werk en zijn netwerk steunt hem in het idee dat de verantwoordelijkheid voor zijn disfunctioneren buiten hemzelf ligt. Er zijn behandelmogelijkheden, maar zonder strakke structuur lukt het de verdachte niet om daar gebruik van te maken. Er wordt op basis van het huidige beeld geen mogelijkheid gezien om een behandeling succesvol ambulant te laten plaatsvinden, waardoor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als enige mogelijkheid wordt beschouwd
.Een gedwongen kader lijkt dan ook de enige resterende mogelijkheid om behandeling vorm te geven en de recidivekans op soortgelijke feiten te verminderen.
Mevrouw Broekman en mevrouw Van Dijk hebben beiden ter zitting aangegeven dat behandeling zonder een strak kader niet zal lukken en dat ook de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de maatschappij een rol speelt.
Mevrouw Broekman heeft erop gewezen dat alle mislukkingen de verdachte geen goed doen en dat hij nu iets moet gaan ondernemen dat wél zal lukken. Het laatste half jaar van de PIJ-maatregel is een resocialisatie traject en in die tijd kan de verdachte oefenen met vrijheden. Dat is een waardevol en noodzakelijk onderdeel van de behandeling.
Ook de Raad ondersteunt, blijkens het rapport van 4 februari 2021, het advies om aan de verdachte de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. In het rapport is aangegeven dat de verdachte antisociale tendensen heeft laten zien door tijdens de tenuitvoerlegging van de GBM een ernstig delict te plegen. De kans dat dit weer gaat gebeuren bij het opnieuw opleggen van een GBM is groot, met name ook door zijn impulsieve karakter. Voorkomen moet worden dat de verdachte schade toebrengt aan personen en met de PIJ-maatregel is dat verzekerd.
Van de zijde van de Raad is ter zitting benadrukt dat de verdachte gedurende de lange tijd die hij in het civiele kader gesloten heeft gezeten, onvoldoende resultaat heeft bereikt.
De GBM was de volgende stap om hem te helpen en een enorme kans voor de verdachte om in het ambulante kader behandeling te volgen en aan zijn problematiek te werken. Hij heeft die deur keihard dichtgegooid door zich op de eerste dag al aan de maatregel te onttrekken en zijn enkelband door te knippen. Een gebiedsverbod als extra invulling van de GBM of als voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal niet helpen. De verdachte gebruikt de mogelijkheden die hem geboden worden niet en brengt zichzelf vervolgens in situaties waarin hij geen andere mogelijkheid meer ziet dan het plegen van strafbare feiten.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat voor de uitvoering van de GBM samenwerking nodig is. Alles stond voor de verdachte klaar, maar binnen één dag was hij verdwenen. De verdachte wist dat hij de kans had om terug te komen, zonder dat hij meteen zes maanden zou worden vastgezet, maar heeft deze kans niet gepakt. Daarna is hij door het hele land gereisd en de vraag is dus wat de toegevoegde waarde van een gebiedsverbod zou zijn. Hij heeft strengere regels nodig dan die van de GBM. Het was vorig jaar al heel lastig om de GBM in te vullen en een geschikte plek voor de verdachte te vinden, en nu is die mogelijkheid er niet meer.
7.3.3
De maatregel
De raadsvrouw heeft aanhouding van de behandeling bepleit om verdere mogelijkheden tot behandeling van de verdachte in het ambulante kader te onderzoeken. De rechtbank wijst dit verzoek af. Uit alle rapportages blijkt dat de verdachte keer op keer kansen kreeg, maar deze niet greep. Hij maakte steeds verkeerde keuzes. De GBM was op alle leefgebieden ingevuld en vormde de laatste mogelijkheid om in het ambulante kader behandeling te volgen en zijn leven op orde te krijgen. Dit is ook terdege met hem besproken. Dat hij de tenuitvoerlegging van de GBM geen enkele kans heeft gegeven door al op de eerste dag weg te lopen en zijn enkelband door te knippen, maakt dat de rechtbank het nogmaals opleggen van de GBM nu een gepasseerd station vindt. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook de visie van de deskundigen hierover.
De verdachte vond het belangrijker om in Scheveningen naar het strand te gaan dan geduld te tonen om zijn leven op orde te krijgen. Vervolgens heeft hij een ernstig strafbaar feit gepleegd, te weten een poging om een snackbar te overvallen, terwijl de GBM niet lang daarvoor was opgelegd voor twee geweldsdelicten, waaronder ook een overval op een snackbar.
Gelet op dit alles en gelet op hetgeen de jeugdreclassering heeft medegedeeld over de moeite om een geschikte plek te vinden, acht de rechtbank het voorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel, bijvoorbeeld bij De Koppeling, geen optie.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de volgende beslissing.
De rechtbank stelt vast dat het bij dagvaarding 1 onder 2 gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psychiater, de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten hebben vermeld en ter zitting hebben toegelicht, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Hoewel de verdachte op de dag van de uitspraak 126 dagen in voorarrest heeft gezeten, ziet de rechtbank geen reden deze dagen ook als extra straf op te leggen, zoals door de officier van justitie is geëist. Het is van belang dat de nadruk komt te liggen op de behandeling van de verdachte, zodat herhaling kan worden voorkomen.

8.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[aangever 2]heeft zich ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2, als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van
€ 1.500,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[getuige]heeft zich ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2, als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van
€ 1.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam snackbar 2]heeft zich in de persoon van de heer [getuige] en mevrouw [aangever 2] ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2, als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van € 350,00, bestaande uit materiële schade, te weten het verlies van omzet, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [aangever 2] en [getuige] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, nu er geen stukken zijn aangeleverd die de slaapproblemen die de benadeelden ondervinden, onderbouwen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de gevorderde schade aanzienlijk te matigen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam snackbar 2] gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel moet worden afgewezen, nu deze slechts een niet nader onderbouwde schatting van het verlies van de omzet behelst.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 2] en [getuige]
Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank ten aanzien van
mevrouw [aangever 2]een bedrag van
€ 1.000,00toewijzen en ten aanzien van
de heer [getuige]een bedrag van
€ 500,00.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aard en ernst van het gepleegde feit en de namens de benadeelden ter zitting gegeven toelichting genoegzaam volgt dat psychische schade is ontstaan. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd, terwijl nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
De benadeelde partijen kunnen de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal verder
de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 3 oktober 2020 is ontstaan.
Omdat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding 1, onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, legt de rechtbank aan de verdachte de
verplichting op aan de Staat betalen.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangever 2]en dat de verdachte verplicht is een bedrag van
€ 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[getuige].
Omdat de verdachte minderjarige was ten tijde van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de maximale duur van de
gijzelingbepalen op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting.
Niet-ontvankelijkverklaring van benadeelde partij [naam snackbar 2]
Uit de namens de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat er als gevolg van het bewezenverklaarde feit een omzetverlies van € 350,00 is geweest.
Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren wanneer de rechtbank de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid zou stellen een onderbouwing te geven.
De rechtbank zal de benadeelde partij
[naam snackbar 2] niet-ontvankelijk verklarenin de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Inleiding
Bij vonnis d.d. 8 januari 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal uit een auto veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar.
9.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens om afwijzing van de vordering verzocht.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals
bewezenverklaard onder parketnummer 09-274072-19, dagvaarding 2.
Gelet op de opgelegde maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, ziet de rechtbank geen ruimte voor het verrichten van een werkstraf door de verdachte.
De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77s, 77gg, 285, 266, 267, 311, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding 1 onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding 1 onder 2, bij dagvaarding 2 onder 1, 2 en 3 en bij dagvaarding 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
dagvaarding 1, feit 2
poging tot afpersing;
dagvaarding 2, feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
dagvaarding 2, feit 2
eenvoudige belediging, begaan tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
dagvaarding 2, feit 3
eenvoudige belediging;
dagvaarding 3
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2
wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]gedeeltelijk toe voor het bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 oktober 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.000,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 oktober 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[aangever 2];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2
wijst de vordering van de benadeelde partij
[getuige]gedeeltelijk toe voor het bedrag van
€ 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 oktober 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 500,00aan de Staat te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 oktober 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[getuige];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2
bepaalt dat de benadeelde partij
[naam snackbar 2] niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen
deze vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00;
wijst de vordering tot tenuitvoerleggingmet parketnummer 09-827648-17
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Peters , kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
mr. A.J. Japenga, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 februari 2021.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
09-266842-20
1.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te Delft met het oogmerk om zich en/of een ander wderrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam snackbar 1] /
[aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam snackbar 1] / [aangever 1] althans aan een ander of anderen dan verdachte toebehoorde, door
- de snackbar te betreden met een bivakmuts/vermomming en/of
- een mes te tonen/te dreigen met een mes en/of
- te roepen "geld, geld" en/of "Geld, snel, snel geld, anders ga ik je steken mattie. ik wil ook
kleindgeld";
2.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam snackbar 2] / [aangever 2] / [getuige] te dwingen tot afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of in ieder geval een ander dan verdachte toebehoorde
- de snackbar heeft betreden en/of
- een mes heeft getoond en/of
- een (plexiglas spat-)scherm heeft kapot geslagen/gestompt en/of
- door dat scherm heen is geklommen en/of
- achter die [aangever 2] is aan gerend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09-274702-19
1.
hij, op of omstreeks 11 november 2019 te 's-Gravenhage [naam 1] en/of [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] en/of [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij, op of omstreeks 11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten
[naam 1] (controleur in dienst van [naam bedrijf] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, nummer akte van beëdiging [nummer], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je moet me niet aanraken kankerlijer" en/of "Wat kijk jij kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk [naam 2] , in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Je moet me niet aanraken kankerlijer" en/of "Wat kijk jij kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
03-287985-19
hij op of omstreeks 28 augustus 2019 in de gemeente Venlo een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
09-266842-20
2.
hij op of 3 oktober 2020 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam snackbar 2] / [aangever 2] / [getuige] te dwingen tot afgifte van geld, dat aan een ander dan verdachte toebehoorde
,
- de snackbar heeft betreden en
- een mes heeft getoond en
- een (plexiglas spat-)scherm heeft kapot geslagen en
- door dat scherm heen is geklommen en
- achter die [aangever 2] is aan gerend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09-274702-19
1.
hij, op 11 november 2019 te 's-Gravenhage [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 1] en [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen
"Ik ga je schieten";
2.
hij, op 11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 1] (controleur in dienst van [naam bedrijf] , tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, nummer akte van beëdiging [nummer], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je moet me niet aanraken kankerlijer";
3.
hij op 11 november 2019 te 's-Gravenhage opzettelijk [naam 2] , in zijn tegenwoordigheid en in het openbaar, mondeling, heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "Wat kijk jij kankerlijer";
03-287985-19
hij op 28 augustus 2019 in de gemeente Venlo een telefoon,
dietoebehoorde aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie de cursieve wijziging. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
2.Zie: artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
3.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PL1500-2019315318, doorgenummerd als pagina 1 t/m 33.
4.Proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , p. 11.
5.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p 3-6.
6.Proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , p. 13-15.
7.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, met bijlagen, p. 21-28.
8.Verklaring verdachte ter zitting van 11 februari 2021.