ECLI:NL:RBDHA:2021:1758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/09/597081 / JE RK 20-1830
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2020. De ouders van de minderjarige zijn momenteel niet in staat om de zorg voor hem te dragen. De problematiek van de moeder is gelegen in onveranderbare factoren, terwijl de vader ook contra-indicaties vertoont voor een plaatsing bij hem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds zijn geboorte in een pleeggezin verblijft, kwetsbaar is en volledig afhankelijk van zijn verzorgers. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 30 maart 2021, de duur van de ondertoezichtstelling, en benadrukt dat een uitbreiding van de omgang met de ouders overwogen moet worden, evenals een pleegouderscreening bij de grootmoeder moederszijde. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat zowel de vader als de moeder op dit moment niet in staat zijn om de zorg voor hem te dragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Meervoudige Kamer
Zaaksgegevens: C/09/597081 / JE RK 20-1830
Datum uitspraak: 29 januari 2021

Beschikking van de rechtbank

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 31 juli 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Werven, gevestigd te Gouda,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.C. Sneper, gevestigd te Baarn,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 2 oktober 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd van 14 oktober 2020 tot 1 februari 2021. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 2 oktober 2020;
- de update van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 21 januari 2021;
- de mail van mr. Sneper, met als bijlage de brief van de zijde van de grootmoeder moederszijde, ingekomen op 28 januari 2021.
Ter zitting is door de advocaat van de vader een verweerschrift overgelegd.
Op 29 januari 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [gedragswetenschapper] , [jeugdbeschermers] namens de gecertificeerde instelling.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten: tot 30 maart 2021). De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt onderbouwd.
[minderjarige] is een dreumes van tien maanden met een kwetsbare basis, die voor zijn verzorging volledig afhankelijk is van zijn directe verzorgers. [minderjarige] is vrijwel direct na zijn geboorte uit huis geplaatst in een pleeggezin. Ook de andere vijf kinderen van de moeder zijn uithuisgeplaatst en het gezag van de moeder over hen is inmiddels beëindigd. De moeder is onvoldoende in staat om haar kinderen te voorzien van de basale zorg en hen een voorspelbare opvoedsituatie te bieden. In 2018 heeft een NIFP-onderzoek naar de moeder plaatsgevonden en de gecertificeerde instelling is van mening dat de resultaten van dit onderzoek nog steeds actueel zijn, nu het gaat om onveranderbare factoren en de moeder daardoor ook nu niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Bij de moeder is sprake van een beneden gemiddelde intelligentie en zij is beperkt leerbaar, waardoor pedagogische interventies onvoldoende effectief zijn. Daar komt bij dat gebleken is dat [minderjarige] weinig stress kan verdragen en de emoties en spanningen bij de moeder met regelmaat hoog oplopen.
Ten aanzien van een plaatsing bij de vader stelt de gecertificeerde instelling dat uit het recente NIFP-onderzoek bij de vader volgt dat er bij hem sprake is van zwakbegaafdheid, problemen in de sociale afstemming en problemen met reflecteren en mentaliseren. Bij de omgangsmomenten wordt gezien dat hij veel begeleiding nodig heeft bij de praktische verzorging van [minderjarige] . Een plaatsing van [minderjarige] bij de vader is, mede gelet op de aanvaardbare termijn, dan ook niet haalbaar. Daar komt bij dat [minderjarige] kwetsbaar is en zijn ontwikkeling geen fouten kan verdragen. Voorts is de communicatie tussen de beide ouders verstoord en diskwalificeren zij elkaar als opvoeder. De gecertificeerde instelling is dan ook van mening dat een plaatsing van [minderjarige] bij zowel de vader als de moeder niet tot de mogelijkheden behoort en dat hij in het pleeggezin dient te blijven. De ouders hebben momenteel beide eenmaal per twee weken gedurende dertig minuten een begeleid omgangsmoment. Deze frequentie is vastgesteld gelet op de belasting van [minderjarige] en dertig minuten is bij dermate jonge kinderen de leidraad. In de toekomst kan dit mogelijk uitgebreid worden. De gecertificeerde instelling heeft over een netwerkplaatsing bij de grootmoeder moederszijde aangegeven dat zij dit niet geschikt vindt. De relatie tussen de moeder en grootmoeder is zeer wisselend. De grootmoeder uit zich daarnaast zeer negatief over de vader, waardoor de omgang tussen [minderjarige] en hem niet op een onbelaste manier kan plaatsvinden. Zij draagt tot slot ook de zorg voor twee anderen kinderen en de zorg voor een baby daarbij is, mede gelet op haar leeftijd, niet raadzaam. Gelet op het voorgaande is de gecertificeerde instelling van mening dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd dient te worden voor de duur van de ondertoezichtstelling.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, ingestemd met het verzoek, althans zij heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. Namens en door de moeder is gesteld dat zij begrijpt dat een verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling nodig is, maar [minderjarige] dient daarna op korte termijn bij haar geplaatst te worden. Het deel van het NIFP-onderzoek dat door de gecertificeerde instelling is overgelegd geeft een selectief beeld van de moeder. Het betreft daarnaast een momentopname en het is niet met actuele informatie onderbouwd. De moeder krijgt wekelijks behandeling voor haar emotieregulatie, krijgt begeleiding van een pedagogisch opvoedondersteuner en heeft een groot, ondersteunend netwerk. Zij is thans dan ook in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen. De moeder kan zich niet verenigen met een plaatsing van [minderjarige] bij de vader, nu uit het NIFP-onderzoek duidelijk de conclusie volgt dat dit niet in zijn belang is. Mocht de rechtbank een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet mogelijk achten, dan dient [minderjarige] bij de grootmoeder moederszijde te worden geplaatst. De gecertificeerde instelling doet de plaatsing bij de grootmoeder af op basis van zeer summiere informatie, terwijl een plaatsing in het netwerk altijd de voorkeur geniet. Er kunnen daarbij afspraken worden gemaakt om een goede omgang met de vader mogelijk te maken en pleegzorgbegeleiding kan hierin ondersteunen. Het is hierbij ook van belang dat de omgang met de moeder uitgebreid wordt, nu dertig minuten per twee weken veel te weinig is. De komende periode moet gebruikt worden om een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder of grootmoeder serieus te onderzoeken. Inzake de netwerkplaatsing bij de grootmoeder dient een onafhankelijke pleegzorginstantie te worden benoemd, die de mogelijkheid van de plaatsing onderzoekt.
Namens en door de vader is verweer gevoerd. De vader is van mening dat het NIFP-onderzoek dat naar hem is verricht, onvoldoende grond biedt om een plaatsing van [minderjarige] bij de vader geheel uit te sluiten. Hij wil een eerlijke kans om te laten zien dat hij voor [minderjarige] kan zorgen. De vader staat open voor hulp en begeleiding, maar door de gecertificeerde instelling is hem geen kans geboden en is vrijwel niets ingezet. Op basis van het verleden blijkt dat de vader hulpverlening accepteert en hiervan profiteert. Het is onwenselijk om [minderjarige] op te laten groeien in een pleeggezin, terwijl de mogelijkheid bestaat dat hij bij zijn vader opgroeit. Een plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder acht de vader ongeschikt. Primair wordt dan ook verzocht om het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en [minderjarige] bij de vader te plaatsen. Subsidiair is verzocht om het verzoek toe te wijzen, met dien verstande dat in de komende periode de omgang wordt uitgebreid en er hulpverlening wordt opgestart om de pedagogische vaardigheden van de vader te vergroten, zodat gewerkt kan worden aan een plaatsing van [minderjarige] bij de vader.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. Daarbij overweegt de rechtbank als volgt.
Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. De NIFP-onderzoeken die bij de beide ouders zijn verricht, geven duidelijke contra-indicaties voor een plaatsing bij één van de ouders. Weliswaar is het NIFP onderzoek van de moeder van oudere datum en beschikt de rechtbank niet over de volledige rapportage maar de gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd, onder meer in het recente visiestuk van de gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling, dat de problematiek van de moeder gelegen is in onveranderlijke factoren en nog actueel is. Dit, gevoegd bij het patroon van meerdere slechte partnerkeuzes en de ernstig verstoorde verstandhouding met de vader, maakt een plaatsing bij de moeder zeer moeilijk.
Anders dan de vader vindt de rechtbank ook dat uit het NIFP-onderzoek duidelijk blijkt van contra indicaties voor plaatsing bij hem. Dat in het rapport wordt aangegeven dat mogelijk op de langere termijn bekeken kan worden of plaatsing van [minderjarige] bij hem verantwoord kan worden geacht, maakt dit niet anders, omdat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing dan ernstig onder druk komt. De rechtbank vindt dan ook dat zowel de vader als de moeder op dit moment niet in staat zijn om de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat [minderjarige] een heel jong en kwetsbaar kind is, dat volledig afhankelijk is van zijn verzorgers. [minderjarige] ontwikkelt zich naar behoren in het pleeggezin en gelet op zijn kwetsbare ontwikkeling, is het van belang dat hij hier in ieder geval de resterende termijn van de ondertoezichtstelling verblijft.
De rechtbank vindt verder dat een uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de ouders serieus moet worden overwogen. In het geval van jonge kinderen als [minderjarige] dienen de omgangsmomenten van een niet te lange duur te zijn, maar de omgang dient wel frequent plaats te vinden, gelet op de hechtingsontwikkeling tussen het kind en de ouders. Daarvan is in het geval van [minderjarige] op dit moment geen sprake. Een uitbreiding van de omgang dient echter wel altijd in het belang van [minderjarige] te zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling zich hiervoor zal inzetten.
Voorts dient er in de komende maanden een pleegouderscreening te worden uitgevoerd bij de grootmoeder moederszijde. Een netwerkplaatsing verdient altijd de voorkeur en de mogelijkheid om [minderjarige] samen met twee van zijn (half)broertjes en -zusjes op te laten groeien, dient serieus onderzocht te worden. De rechtbank acht de pleegzorginstantie in Limburg, die reeds betrokken is voor de bij grootmoeder geplaatste twee oudere kinderen, een geschikte instantie om deze screening uit te voeren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 1 februari 2021 tot 30 maart 2021, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021 door mr. O.F. Bouwman, mr. C.F. Mewe en mr. A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.