ECLI:NL:RBDHA:2021:17319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
9031535 RL EXPL 21-2833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor ongeval werkneemster in trappenhuis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [eiseres01], en haar werkgever, Aegon Nederland N.V. De werkneemster was op 3 oktober 2017 ten val gekomen in het trappenhuis van het kantoorpand van Aegon in Den Haag. De werkneemster stelde dat haar werkgever aansprakelijk was voor de gevolgen van de val, omdat deze niet had voldaan aan de zorgplicht zoals vastgelegd in artikel 7:658 BW. De werkgever betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de werkneemster onwel was geworden, wat de oorzaak van de val zou zijn geweest.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster tijdens haar werkzaamheden is gevallen en dat zij hierdoor schade heeft geleden. De rechter oordeelde dat Aegon niet had aangetoond dat zij aan haar zorgplicht had voldaan. Aegon had nagelaten om na het ongeval een onderzoek te doen naar de toedracht en de omstandigheden in het trappenhuis. De rechter concludeerde dat Aegon aansprakelijk was voor de schade die de werkneemster had geleden als gevolg van de val, en dat de vorderingen van de werkneemster moesten worden toegewezen. Aegon werd veroordeeld tot schadevergoeding en in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving en de noodzaak om (bijna-)ongevallen adequaat te onderzoeken en te registreren, zoals voorgeschreven in de Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
nv/c/d
Rolnr.: 9031535 RL EXPL 21-2833
17 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres01] ,wonende te [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.J. de Ridder,
tegen
de naamloze vennootschap
Aegon Nederland N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert.
Partijen worden hierna “ [eiseres01] ” en “Aegon” genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van het tussen partijen op 10 februari 2021 gewezen verwijzingsvonnis van de rechtbank Den Haag, Team handel (zaak- en rolnummer C/09/601752 / HA ZA 20-1053) en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 18 mei 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen [eiseres01] , bijgestaan door mr. De Ridder voornoemd, alsmede de heer [naam01] namens Aegon, bijgestaan door mr. [naam02] . Daarnaast is mevrouw mr. [naam03] verschenen als belangstellende aan de zijde van [eiseres01] .
Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[eiseres01] , geboren op [geboortedatum01] 1983, is op 1 april 2017 bij Aegon in dienst getreden in de functie van Global HR Business Partner bij het Corporate Center.
2.2.
Op 3 oktober 2017 is [eiseres01] in het trappenhuis van het kantoorpand van Aegon, gelegen aan het Aegonplein te Den Haag, ten val gekomen.
2.3.
Na de val is [eiseres01] naar haar huisarts gegaan. Het journaal van de huisarts vermeldt hierover onder meer:
“(…) Vanmiddag zichzelf op werk onderaan trap terug gevonden. is ongeveer 10-15 min kwijt. Verder geen letsel, alleen bult op achterhoofd links. Iets last van nek en hoofdpijn. erg geschrokken van feit dat ze een stuk kwijt is. (…)
Flauwvallen/syncope (…)”
2.4.
[eiseres01] is vervolgens doorgestuurd naar het ziekenhuis. In het journaal van de huisarts is de conclusie van het ziekenhuis opgenomen:
“Val van trap
1. Wegraking e.c.i., geen aanwijzingen voor acute cardiale of neurologische origine;
2. Contusie nek
3. Trauma capitis, geen aanwijzingen voor intracranieel letsel (…)
2.5.
Diverse collega’s van [eiseres01] hebben een schriftelijke verklaring afgelegd over de val. Zo verklaart mevrouw [naam04] onder meer:
“ [eiseres01] was de hele dag al onrustig. Haar man was ziek thuis (buikgriep) en ze had de laatste dag voor haar vakantie. Ze rende een aantal keer de trap op en af en sprak erover licht in haar hoofd te zijn. Ze dacht misschien ziek te worden, net als haar man.
Omstreeks 15.00 uur had [eiseres01] nog een laatste meeting (…) Ze liep naar het trappenhuis.
Ongeveer 5 minuten later werd ik gebeld door [eiseres01] (…)
[eiseres01] was flauw gevallen en van de trap gevallen. Vervolgens zijn de BHV en beveiliging gebeld. (…) [eiseres01] vertelde dat ze niet wist hoe lang ze ‘out’ was geweest. (…)
[eiseres01] vertelde dat ze vroeger een keer een periode heeft gehad waarop ze ook soms zomaar flauw kon vallen, dit was tijdens haar eerste zwangerschap (NB: om verwarring te voorkomen, ze was op dit moment niet zwanger). Daarna moest [eiseres01] een beetje overgeven en dacht ik dat ze dus gewoon buikgriep had. (…)”
Ook door mevrouw [naam05] is een schriftelijke verklaring afgelegd:
“(…) Bij het trappenhuis aangekomen, zat [eiseres01] onder aan de trap op de grond met haar rug tegen de muur. (…)
Ze was toen (weer) bij kennis en aanspreekbaar. Ik vroeg haar wat er was gebeurd en meen mij te herinneren dat zij aangaf te zijn flauw gevallen in het trappenhuis en toen onder aan de trap bij kennis te zijn gekomen. Ze wist niet of ze was flauw gevallen en toen van de trap is gevallen of dat ze al onder aan de trap was (en dus op de vloer in elkaar is gezakt). Zij kon zich niet herinneren hoelang ze daar heeft gelegen/gezeten en wat er precies was gebeurd (…)”
2.6.
In de Risico-inventarisatie en – evaluatie van Aegon van december 2013 (hierna: de RI&E) staat in hoofdstuk 15, Melding (bijna-)ongevallen, het volgende:

Het risico
Ongevallen moeten door het bedrijf worden geregistreerd. De OR en de arbeidsinspectie hebben het recht deze registratie in te zien.
Om risico’s op te sporen en herhaling te voorkomen is het voor de werkgever verplicht en van belang om (bijna-)ongevallen te analyseren. (…) ”
2.7.
Op 6 maart 2019 schrijft [eiseres01] in een e-mailbericht aan een collega, de heer [naam06] , het volgende:
“(…) Je vertelde dat er bij jullie in het trappenhuis ook meerdere bijna-ongelukken zijn gebeurd en dat de problematiek van losse/omhoog staande treden ook daar speelt. (…)”
De heer [naam06] reageert nog diezelfde dag:
“(…) inderdaad, trap naar beneden bij kamer 3.3, verschillende dorpels zitten los, 1 leuning zat los, de trap wordt intensief gebruikt en levert m.i. een gevaarlijke situatie op. Tekenend voor de ontbrekende aandacht is het feit dat het trappenhuis al weken zeer stoffig is, dit heeft niet te maken met doorgaande werkzaamheden, deze zijn afgerond.”
2.8.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft (de gemachtigde van) [eiseres01] Aegon aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW:
“(…) Tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden (…) in het trappenhuis ten val gekomen. Cliënte heeft als gevolg van de val letsel opgelopen. Cliënte kan zich van de val en de toedracht daarvan niets herinneren. Zij weet zich nog wel te herinneren dat zij van plan was een collega te bezoeken op een lager gelegen verdieping. Het eerstvolgende wat cliënte zich herinnert is dat zij onderaan de trap lag. Cliënte schat in dat zij al met al zeker 15 minuten buiten bewustzijn is geweest.
Nadat cliënte de afdelingsassistente had geïnformeerd dat zij onder aan de trap lag en zich niet goed voelde werd zij onderaan de trap door enkele BHV’ers opgevangen. Er is vervolgens een taxi besteld waarmee cliënte naar de huisarts is vervoerd. De huisarts stelde vast dat er sprake was van een fors hoofdtrauma en heeft cliënte doorverwezen naar het ziekenhuis. Aldaar werd verder onderzoek verricht en werd cliënte gedurende enige tijd ter observatie opgenomen. Aan het einde van de avond werd cliënte met een wekadvies uit het ziekenhuis ontslagen.
Cliënte kampte met de klachten passend bij een zware hersenschudding c.q. kneuzing, hetgeen in haar geval ook met misselijkheid en overgeven gepaard ging. Op advies van de huisarts heeft cliënte haar vakantie die de volgende dag was gepland (4 oktober 2017) afgezegd. Ook heeft zij zich ziekgemeld in welk kader zij ook contact heeft gehad met de bedrijfsarts van Aegon.
Na enige maanden niet meer te hebben gewerkt, heeft cliënte vanaf januari 2018 getracht te re-integreren. Cliënte werd daarbij begeleid door de bedrijfsarts die haar volledig arbeidsongeschikt achtte. Het doel van de re-integratie een uiteindelijke terugkeer naar haar eigen functie. (…)
Aansprakelijkheid voor het bedrijfsongeval d.d. 3 oktober 2017
Namens cliënte stel ik hierbij Aegon (…) aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW voor de gevolgen van de val d.d. 3 oktober 2017 en ten gevolge waarvan cliënte letsel heeft opgelopen. Cliënte gaat er vanuit dat de oorzaak van haar val is gelegen in het achterstallig onderhoud van de trap. Hierdoor was sprake van een gevaarlijke situatie. Overigens is de betreffende trap na 3 oktober 2017 gerenoveerd. Ter illustratie dat dergelijk achterstallig onderhoud tot gevaarlijke situaties leidt wordt verwezen naar de (…) mailwisseling met [naam06] (…)
Overigens rust op grond van artikel 9 Arbeidsomstandighedenwet op Aegon ook de wettelijke verplichting van het ongeval c.q. gevaarlijke situatie een melding te doen bij de inspectie SZW. Voor zover cliënte bekend heeft deze melding echter niet plaatsgevonden. (…)
2.9.
Aegon heeft bij brief van 9 april 2019 op voormelde aansprakelijkstelling gereageerd:
“(…) Uw cliënte stelt dat zij op dinsdag 3 oktober 2017 ten val is gekomen in het trappenhuis en dat de oorzaak van haar val is gelegen in achterstallig onderhoud en sprake is geweest van een gevaarlijke situatie. Deze stelling verbaast Aegon nu dit, sinds de gebeurtenis anderhalf jaar geleden, de eerste keer is dat uw cliënte een gevaarlijke situatie als oorzaak voor haar val heeft aangegeven. Evenmin heeft zij eerder ter zake enig verwijt aan de zijde van Aegon geuit. Aegon acht deze conclusie bovendien opmerkelijk gezien uw brief wordt ingeleid met de opmerking dat cliënte zich van de val en de toedracht daarvan niets kan herinneren.
De beschrijving van de omstandigheden van uw cliënte wijkt sterk af van die van Aegon. Uw cliënte heeft op de bewuste dag (…) aan medewerkers van Aegon nog voorafgaand het vermeende ongeval aangegeven dat zij zich niet lekker voelde, een licht gevoel had in haar hoofd en bang was ziek te worden, mede omdat haar man ook met een buikgriep thuis zat. Die dag gaf zij een drukke, onrustige indruk op andere medewerkers van Aegon, mogelijk ingegeven door het feit dat zij de volgende dag met vakantie zou gaan en nog zaken wilde afronden.
(…) Om 14:32 is door een BHV-er ( [naam05] ) melding gedaan bij de beveiliging van een onwelwording (…) Uw cliënte heeft vervolgens aan mevrouw [naam05] verteld dat zij is flauwgevallen en vervolgens ten val is gekomen in het trappenhuis. De volgorde van de gebeurtenissen (…) was dan ook duidelijk een andere dan nu door uw cliënte wordt voorgesteld.
(…)
Voor zover al sprake zou zijn van onwel wording als gevolg van een val in het trappenhuis, hetgeen Aegon conform de eerdere mededelingen van uw cliënte daaromtrent uitdrukkelijk betwist, ziet zij niet in hoe zij daarin een zorgplicht jegens uw cliënte zou hebben geschonden. De trap is voorzien van armleuningen en een antisliplaag. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat op een trap gevaar voor vallen aanwezig is en dat van ieder verwacht mag worden de nodige voorzichtigheid te betrachten bij het aflopen daarvan en van werkgever geen bijzondere maatregelen of instructies kunnen worden verwacht.
Ten aanzien van het vermeende achterstallige onderhoud van het betreffende trappenhuis kan Aegon kort zijn. Daar is uitdrukkelijk geen sprake van. Kort na oktober 2017 is het trappenhuis nagekeken en is geconstateerd dat het aan alle eisen voldeed. Het trappenhuis is één jaar later, in november 2018, gerenoveerd in verband met regulier, periodiek onderhoud. (…)”

3.Vordering

3.1.
[eiseres01] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht te verklaren dat Aegon niet heeft aangetoond dat zij ter voorkoming van de val van [eiseres01] op 3 oktober 2017 aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan;
voor recht te verklaren dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [eiseres01] lijdt als gevolg van de val d.d. 3 oktober 2017;
Aegon te veroordelen tot vergoeding van de schade die [eiseres01] lijdt als gevolg van de val op 3 oktober 2017 welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend te worden bij staat (naar de kantonrechter begrijpt: bij wet);
veroordeling van Aegon in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres01] , kort samengevat, het navolgende ten grondslag.
Op 3 oktober 2017 is [eiseres01] tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor Aegon ten val is gekomen, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen. Vanwege een amnesie kan zij zich van de val en de toedracht daarvan niets herinneren.
Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is Aegon aansprakelijk voor de schade die [eiseres01] als gevolg van de val lijdt, tenzij Aegon aantoont dat zij heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 7:658 lid 1 BW. Dat is niet het geval.
Aegon is langdurig tekort geschoten met betrekking tot het onderhouden en schoonmaken van de trappenhuizen in het bewuste kantoorpand en hiermee voldeed zij niet aan haar verplichting om te voorkomen dat medewerkers aan mogelijke gevaarlijke situaties worden blootgesteld. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiseres01] naar het e-mailbericht van de heer [naam06] (zie hiervoor onder 2.7.). Voorts heeft Aegon niet voldaan aan haar zorgplicht, door na het ongeval geen onderzoek te doen, zoals voorgeschreven in de RI&E (zie 2.6.). Daarnaast heeft Aegon geen melding van de val gedaan bij de inspectie SZW, zoals vereist op grond van artikel 9 Arbeidsomstandighedenwet.
Aegon is dan ook aansprakelijk voor de door [eiseres01] als gevolg van de val geleden schade.

4.Verweer

4.1.
Aegon heeft de vorderingen van [eiseres01] gemotiveerd betwist en concludeert tot afwijzing, met veroordeling van [eiseres01] in de proceskosten, inclusief de nakosten.
4.2.
Kort samengevat voert Aegon daartoe het navolgende aan.
Allereerst heeft [eiseres01] niet voldaan aan haar plicht om binnen bekwame tijd te klagen over het door haar gestelde gebrek aan de trap. Hierdoor zijn de rechten van Aegon geschaad, aangezien de betreffende trap eind 2018 is gerenoveerd in het kader van periodiek regulier onderhoud en Aegon niet meer in staat was (en is) om door middel van fotomateriaal en onafhankelijk onderzoek aan te tonen dat van een gebrek aan de trap – waardoor valgevaar werd veroorzaakt – geen sprake was. De sanctie die onder deze omstandigheden staat op niet tijdig klagen, is verval van alle rechten en bevoegdheden.
Subsidiair voert Aegon aan dat de vordering van [eiseres01] niet op artikel 7:658 BW kan worden gebaseerd, nu uit alle feiten (waarop hierna, voor zover nodig, nog zal worden ingegaan) blijkt dat [eiseres01] op die bewuste dag onwel is geraakt en geen sprake was van een bedrijfsongeval. Over de toedracht van de val is ook nimmer onduidelijkheid geweest, tot het moment dat er een arbeidsconflict ontstond. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel is niet geschreven voor dit soort gevallen.
4.3.
Meer subsidiair voert Aegon aan dat op [eiseres01] onder de geschetste omstandigheden – een melding anderhalf jaar na dato – een verzwaarde stelplicht rust. Van haar mag worden verwacht dat zij concreet aangeeft en aannemelijk maakt in welk opzicht de onderhavige trap, waarvan zij regelmatig gebruik maakte, leed aan een gebrek dat de gebeurtenis kan hebben veroorzaakt. Dit geldt te meer nu [eiseres01] zich (naar eigen zeggen) bezig hield met de veiligheid in het pand en begaan was met de veiligheid van de medewerkers. Het is naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de onduidelijkheid omtrent de toedracht voor rekening en risico van Aegon te laten komen.
Bovendien heeft Aegon aan haar zorgplicht voldaan. Het trappenhuis voldeed in oktober 2017 aan alle vereisten. Het trappenhuis werd en wordt veelvuldig gebruikt en Aegon heeft de veiligheid in het pand ook hoog in het vaandel staan. Aegon wijst er onder meer op dat de BHV’ers getraind zijn om te letten op en in te grijpen bij gevaarlijke situaties in het pand en dat er dagelijks personeel van in-house aannemer Heijmans aanwezig is om het pand te controleren op onvolkomenheden en gebreken en deze te herstellen. Ook vanuit de schoonmaakdienst zijn destijds geen bijzonderheden gemeld die te relateren zouden zijn aan de gebeurtenis op 3 oktober 2017.

5.Beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres01] op 3 oktober 2017 tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden voor Aegon van de trap is gevallen en dat zij hierdoor schade heeft geleden. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of Aegon hiervoor aansprakelijk is (artikel 7:658 lid 1 en 2 BW).
5.2.
Het meest verstrekkende verweer van Aegon is dat [eiseres01] niet heeft voldaan aan haar klachtplicht ex artikel 6:89 BW. In dit verband wijst Aegon er ook op dat Aegon nooit heeft geweten of moeten begrijpen dat er op 3 oktober 2017 iets anders aan de hand zou zijn geweest dan een onwelwording. Om die reden is tevens artikel 7:658 BW niet van toepassing. Uit de verklaringen van alle betrokkenen volgt duidelijk dat iedereen ervan uit ging dat [eiseres01] onwel was geworden op de trap. Ook in het journaal van de huisarts wordt gesproken over flauwvallen dan wel wegraken. Van een arbeidsongeval, als gevolg van een gebrek aan de betreffende trap, is in ieder geval geen sprake, aldus Aegon.
De kantonrechter volgt Aegon hierin niet. Allereerst heeft Aegon desgevraagd ter zitting verklaard, dat niemand heeft gezien wat er feitelijk is gebeurd. De door diverse medewerkers van Aegon afgelegde verklaringen (deels geciteerd onder 2.5.) bieden dus geen ondersteuning voor het standpunt van Aegon, dat [eiseres01] is flauwgevallen en vervolgens van de trap is gevallen. Dat [eiseres01] nadien aan mevrouw [naam04] zou hebben verteld dat zij eerder een periode heeft gehad waarin zij soms zomaar flauw kon vallen, rechtvaardigt – anders dan Aegon kennelijk meent – niet de conclusie dat dit op 3 oktober 2017 ook is gebeurd. [eiseres01] zelf kan zich ook niets herinneren over de toedracht van het ongeval. Tot slot maakt de huisarts in zijn journaal weliswaar melding van flauwvallen die dag, maar ook dit rechtvaardigt niet de conclusie die Aegon hieraan verbindt, namelijk dat [eiseres01] onwel is geworden en als gevolg daarvan van de trap is gevallen. Het kan immers evengoed zo zijn dat [eiseres01] als gevolg van de val buiten bewustzijn is geraakt en nadien nog is flauwgevallen, omdat zij bij de val haar hoofd heeft gestoten. Het verweer van Aegon, inhoudende dat [eiseres01] is gevallen als gevolg van een onwelwording, dient dan ook als onvoldoende onderbouwd te worden verworpen.
5.3.
Zoals hiervoor al kort benoemd voert Aegon aan dat [eiseres01] niet heeft voldaan aan haar klachtplicht op grond van artikel 6:89 BW, zodat haar vorderingen reeds daarom dienen te worden afgewezen.
Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij ook van belang is of de schuldenaar (Aegon) wordt benadeeld door het late tijdstip waarop de schuldeiser ( [eiseres01] ) heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldenaar ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren, namelijk verval van al zijn rechten ter zake de tekortkoming, en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop is geprotesteerd, zoals een benadeling in zijn bewijspositie.
Aan Aegon kan worden toegegeven dat [eiseres01] lang heeft gewacht met het aansprakelijk stellen van Aegon voor de door haar gestelde geleden schade als gevolg van de val van de trap op 3 oktober 2017. De daartoe strekkende brief dateert immers van 27 maart 2019. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt een en ander onder de gegeven omstandigheden evenwel niet tot de conclusie dat Aegon hierdoor wordt benadeeld.
Allereerst was het bij Aegon van meet af aan bekend dat [eiseres01] van de trap was gevallen en werd al snel duidelijk dat zij als gevolg hiervan haar werkzaamheden voor Aegon (voorlopig) niet meer zou kunnen uitvoeren. Aegon heeft evenwel nagelaten om na het ongeval een onderzoek te doen naar de oorzaak of de toedracht daarvan en heeft ook geen onderzoek gedaan naar de omstandigheden in het trappenhuis en de toestand van de trap. Dit terwijl Aegon zelf in haar RI&E schrijft dat het van belang is na ieder (bijna-)ongeval een analyse uit te voeren
‘om risico’s op te sporen en herhaling te voorkomen’. Naar het oordeel van de kantonrechter had een dergelijk onderzoek, zeker nadat duidelijk werd dat [eiseres01] als gevolg van de val gedurende langere tijd niet zou kunnen werken, wel op de weg van Aegon gelegen. Voor zover Aegon aanvoert dat haar bewijspositie is aangetast, komt dit gelet op het voorgaande voor haar rekening en risico. Hetzelfde geldt in het verlengde hiervan voor het feit dat het bewuste trappenhuis inmiddels is vernieuwd. Anders dan Aegon aanvoert, rust op [eiseres01] ook geen verzwaarde stelplicht.
5.4.
Ter onderbouwing van haar verweer dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, heeft Aegon allereerst aangevoerd dat het trappenhuis in oktober 2017 aan alle vereisten voldeed. Ter illustratie legt Aegon foto’s over van het trappenhuis in de huidige staat, omdat deze een goed beeld geven van de trap destijds. Deze foto’s zijn evenwel niet relevant voor de beantwoording van de vraag of Aegon op 3 oktober 2017 aan haar zorgplicht heeft voldaan, nog los van de vraag of je op basis van een foto de staat van een trap deugdelijk kunt vaststellen. Ook het feit dat het trappenhuis veelvuldig wordt gebruikt en nimmer een gebrek is gemeld, betekent niet zonder meer dat hiervan geen sprake geweest kan zijn.
Tot slot verwijst Aegon nog naar de dagelijkse aanwezigheid van een in-house aannemer en naar de overeenkomst die is gesloten met een professioneel schoonmaakbedrijf, waarbij hoge eisen zijn gesteld aan de schoonmaak. Uit deze overeenkomst, door Aegon overgelegd als productie 11, volgt dat het trappenhuis als ‘verkeersruimte’ wordt meegenomen in de dagelijkse schoonmaakronde. Het enkele feit dat dit is vastgelegd in de overeenkomst, is evenwel onvoldoende om te concluderen dat Aegon aan haar zorgplicht heeft voldaan, te meer nu uit het e-mailbericht van de heer [naam06] volgt (zie 2.7.), dat een ander trappenhuis in het bewuste pand gedurende langere tijd niet goed werd schoongemaakt.
Aegon heeft bovendien geen gegevens overgelegd over de inspectie- en schoonmaakronden en de frequentie daarvan, zodat niet kan worden vastgesteld of het bewuste trappenhuis / de bewuste trap op die dag (en de periode eraan voorafgaand) is meegenomen in de dagelijkse schoonmaakronde.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Aegon er niet in is geslaagd aan te tonen dat alle redelijkerwijs te nemen maatregelen zijn genomen om het ongeval te voorkomen.
Aegon is dan ook aansprakelijk voor de schade die [eiseres01] in de uitoefening van haar werk heeft geleden. Dat de exacte toedracht en oorzaak van het ongeval niet (meer) vast zijn te stellen, doet daar niet aan af.
De vorderingen van [eiseres01] zullen dan ook worden toegewezen als hierna vermeld, met dien verstande dat [eiseres01] geen belang heeft bij de onder 3.1. A geformuleerde verklaring voor recht, nu een en ander reeds volgt uit de toewijzing van de onder 3.1. B en C geformuleerde vorderingen.
5.6.
Aegon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de
proceskosten.

6.Beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat Aegon aansprakelijk is voor de schade die [eiseres01] lijdt als gevolg van de val d.d. 3 oktober 2017;
6.2.
veroordeelt Aegon tot vergoeding van de schade die [eiseres01] lijdt als gevolg van de val op 3 oktober 2017 welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend te worden bij wet;
6.3.
veroordeelt Aegon in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres01] vastgesteld op € 1.181,89 waarvan € 996,- als het aan de gemachtigde van [eiseres01] toekomende salaris;
6.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 6.2. en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2021.