In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 maart 2021, wordt ingegaan op de verzoeken van de vader met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind, alimentatie en ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft eerder op 7 augustus 2020 beslissingen genomen over de verzoeken met betrekking tot de kinderen van partijen, maar heeft de verzoeken van de vader met betrekking tot zijn tweede kind aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft op 12 november 2020 gerapporteerd dat er geen verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel zal worden gedaan, omdat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is vastgesteld. Wel wordt er opgemerkt dat de scheidingsproblematiek van de ouders spanningen veroorzaakt die een negatieve invloed op het kind kunnen hebben.
De rechtbank heeft de ouders verzocht om te reageren op het rapport van de Raad en heeft hen erop gewezen dat het familieprocesrecht geen mogelijkheid biedt om vragen te stellen die de inhoud van de zaak betreffen. De vader heeft aangegeven het niet eens te zijn met het advies van de Raad en heeft verzocht om een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vervolgens een datum voor deze behandeling vastgesteld, waarbij de focus zal liggen op de verzoeken van de vader met betrekking tot zijn minderjarige kind.
De rechtbank heeft in deze beschikking ook de ouders en hun advocaten opgeroepen voor de mondelinge behandeling en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De beschikking is gegeven door rechter H.M. Boone, die tevens kinderrechter is, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.