ECLI:NL:RBDHA:2021:17291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd arbeid als zelfstandige in een start-up met schending van hoorplicht en onzorgvuldig handelen van de RVO

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, specifiek voor arbeid als zelfstandige in een start-up. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet tot de vrijgestelde categorieën vreemdelingen behoorde. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris, ten onrechte advies had gevraagd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de deskundigheid van de begeleider van eiser, terwijl deze begeleider op dat moment erkend was. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvraag niet op de juiste wijze was behandeld.

De rechtbank stelde vast dat de hoorplicht was geschonden, omdat eiser niet de kans had gekregen om zijn standpunt te verduidelijken en om een nieuwe overeenkomst met een erkende facilitator te sluiten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om alsnog aan de vereisten te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten van eiser vergoed moesten worden en dat het door hem betaalde griffierecht terugbetaald moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om de rechten van de betrokken partijen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6991 BEPTDN

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A. van Driel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.L. Leijtens).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een Skype-verbinding plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser heeft de Egyptische nationaliteit. Hij is in de periode van 3 januari 2002 tot 23 oktober 2002 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Hij heeft daarna een aantal procedures voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd doorlopen, zonder het door hem beoogde resultaat.
1.2.
Eiser heeft op 23 mei 2017 een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor ‘arbeid als zelfstandige in een start-up’ (startend ondernemer) ingediend. Dit betreft zijn start-up [bedrijfsnaam 1] . Blijkens de aanvraag is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijfsnaam 2] B.V., vertegenwoordigd door drs. [naam 1] , begeleider (facilitator) van eiser.
1.3.
Bij het primaire besluit is de aanvraag van eiser van 23 mei 2017 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij uitspraak van 6 november 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening ter zake van het primaire besluit afgewezen. [1]
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is vermeld dat eiser op 25 februari 2019 een asielaanvraag heeft ingediend en dat hij de beslissing op die aanvraag in Nederland mag afwachten.
Wat vinden partijen?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt en niet tot de categorieën vreemdelingen behoort, die vrijgesteld kunnen worden van het mvv-vereiste. Voor afwijking van het mvv-vereiste met toepassing van de hardheidsclausule in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bestaat geen aanleiding, omdat eiser niet beschikt over een betrouwbare deskundige begeleider. Op 11 augustus 2016 en 30 mei 2017 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) namens minister van Economische Zaken (EZ) reeds negatief geadviseerd over de deskundigheid en betrouwbaarheid van begeleider [naam 1] . De thans overgelegde stukken doen niet af aan de juistheid van die adviezen. Daarom is de aanvraag van eiser niet voor advies voorgelegd aan de minister van EZ. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft tijdens de bezwaarprocedure bij brief van 12 november 2018 een start-up facilitator-overeenkomst met Growing Workplace Coöperatie U.A. (hierna: GWC), vertegenwoordigd door D.R. de Jong, overgelegd. De RVO heeft daarop op 11 december 2018 negatief geadviseerd. Volgens verweerder is niet gebleken dat dit advies naar de wijze van totstandkoming onzorgvuldig is en dat het naar inhoud niet inzichtelijk en concludent zou zijn. In het advies is vermeld dat de overeenkomst door begeleider GWC per 7 december 2018 is opgezegd, dat deze begeleider nader heeft onderkend dat eisers onderneming niet in de start-up regeling past en dat de regeling geen co-facilitatorschap kent. Nu eiser niet beschikt over een betrouwbare en deskundige begeleider, komt verweerder niet meer toe aan de beoordeling van wat eiser heeft aangevoerd over het innovatieve karakter van zijn onderneming.
3. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat GWC in een andere zaak reeds een erkend facilitator was en dat deze erkenning is verlengd tot 10 juli 2019. Verweerder heeft ten onrechte niet direct na de ontvangst van de nieuwe door deze erkende facilitator en eiser in november 2018 ondertekende facilitator-overeenkomst het bezwaar gegrond verklaard en de gevraagde vergunning alsnog verleend. Eiser stelt dat ten onrechte advies is gevraagd aan de RVO en dat RVO zich ten onrechte heeft onthouden van een positief advies dan wel een mededeling dat een advies overbodig is. Eiser stelt dat de RVO en/of verweerder ten onrechte de erkende facilitator GWC zodanig onder druk heeft gezet dat deze facilitator de facilitator-overeenkomst met eiser heeft beëindigd. Hij verwijst daartoe naar een e-mail van
D.R. de Jong van 2 september 2019. Voorts is sprake van schending van de hoorplicht.
Wat zijn de regels?
4. De regels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechter?
5.1.
De rechtbank overweegt dat het, gelet op het e-mailbericht van de RVO van
2 november 2018 over de verlenging van de erkenning van GWC, aannemelijk is dat GWC ten tijde van het overleggen van de facilitator-overeenkomst een erkend facilitator was. Dit betekent dat op grond van de toepasselijk regels, zoals opgenomen in onderdeel 1 van Bijlage 8b. behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), geen aanleiding bestond om advies te vragen aan de RVO. Door toch een advies te vragen heeft verweerder dan ook in strijd met deze regels gehandeld.
5.2.
Vervolgens heeft de RVO in het advies van 11 december 2018 opgenomen dat de facilitator-overeenkomst per 7 december 2018 is opgezegd en dat [naam 2] van GWC van mening is dat naar zijn professionele inzicht en nader onderzoek het concept achter de start-up niet voldoende innovatief is, zoals bedoeld in het toepasselijk kader. Ook zou GWC hebben aangegeven niet betrokken te zijn geweest bij de selectie van de start-up en geen begeleidende activiteiten heeft verricht, aldus het advies. Waarop deze vaststelling precies is gebaseerd, is niet duidelijk. De rechtbank beschikt ook niet over (al) de onderliggende stukken van het advies. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat er e-mailcontact is geweest tussen de RVO en GWC, maar dat deze e-mails niet in het dossier zitten. In de zienswijze van 25 januari 2019 heeft eiser naar aanleiding van dit advies gesteld dat [naam 2] tegenover de gemachtigde van eiser heeft verklaard dat hij de overeenkomst met eiser heeft moeten beëindigen, omdat de RVO hem had meegedeeld dat hij anders niet langer op verlenging van zijn erkenning als facilitator ten behoeve van volgende start-ups zou hoeven rekenen.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder de hiervoor genoemde omstandigheden nader onderzoek had moeten doen om te kunnen bepalen of de procedure tot dan toe in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid is gevolgd en of rechtmatig is gehandeld door verweerder en de RVO. Het feit dat dit niet is gebeurd klemt temeer nu in beroep een e-mail van [naam 2] d.d. 2 september 2019 is overgelegd waarin hij het gestelde in de zienswijze van 25 januari 2019 lijkt te bevestigen. Dit onderzoek is niet gedaan en verweerder is in het bestreden besluit en ter zitting niet op deze omstandigheden ingegaan. Daarom kan niet uitgesloten worden dat verweerder, ter compensatie van mogelijke gebreken, gehouden was om eiser op zijn minst binnen de lopende bezwaarprocedure de kans te geven zich te binden aan een andere facilitator en te (doen) onderzoeken of hij daarmee voldeed aan de vereisten. Onder deze omstandigheden mocht verweerder in ieder geval niet volstaan met de enkele vaststelling dat eiser geen overeenkomst heeft met een erkende facilitator. Om dezelfde reden heeft verweerder in strijd met de in bezwaar geldende hoorplicht gehandeld.
5.4.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2, 7:3 en 7:12 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar en zal daarbij in ieder geval eiser in de gelegenheid moeten stellen om alsnog een overeenkomst met een erkende facilitator te sluiten en aan te tonen dat hij aan de geldende vereisten voldoet. Voor zover eiser daar rechtens belang bij heeft kan in bezwaar eveneens aan de orde komen of al dan niet onzorgvuldig of onrechtmatig is gehandeld in het licht van hetgeen hiervoor onder 5.1 en 5.2 is overwogen, waarbij bezien kan worden in hoeverre de door de gemachtigde van eiser genoemde getuigen hierover kunnen verklaren. Nu nader onderzoek nodig is en mogelijk de RVO nader advies moet uitbrengen, ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of toepassing te geven aan de bestuurlijke lus.
5.5.
De rechtbank ziet, nu de zaak wordt terugverwezen naar de bezwaarfase, evenmin aanleiding om het verzoek van eiser van 11 mei 2021 - om [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] (waarnemend facilitator) en drs. [naam 4] (volgens eiser een onafhankelijk expert die bezig is met een onderzoek naar de eerdere facilitator) te horen als getuigen, toe te wijzen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
Artikel 3.30, voor zover hier van belang:
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:
a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
2. De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van de ondernemingsactiviteiten geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk
(…)
6. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij ministeriële regeling worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000)
Artikel 3.20b, voor zover hier van belang:
1. Verblijf in het kader van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit, is mogelijk indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister beschikt over een betrouwbare deskundige begeleider en voldoet aan artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit. De beoordeling geschiedt aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.
Bijlage 8b. behorende bij artikel 3.20b, eerste lid, van het VV 2000
1. Beoordeling van de deskundige begeleider
Onderwerp: Voortoets
Toetsingscriterium: De begeleider krijgt opnieuw een positief advies als deze
niet langer dan een jaar voor indiening van de aanvraag van
de startende ondernemer een positief advies voor zijn
begeleiding heeft gekregen.
Toelichting: Een eerder positief advies van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) dat niet ouder is dan een jaar leidt zonder verdere
toetsing wederom tot een positief advies. De betrouwbaarheid en de
deskundigheid van de begeleider worden door de RVO in dat geval
aangenomen. Een eerder positief advies ouder dan een jaar (of nog
geen eerdere toets) leidt tot een (nieuwe) toets.

Voetnoten

1.AWB 18/1609