1.5.Bij e-mailbericht van 27 augustus 2019 heeft het Veteranenloket verweerder
meegedeeld dat eiser zich tot het Veteranenloket heeft gewend met de vraag of hij alsnog recht kan doen gelden op het restant van de werkloosheidsuitkering.
Bij brief van 19 november 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat WWplus sinds
1 juli 2006 is belast met de uitvoering van het WBBT, dat eiser ten tijde van de overdracht geen lopend recht had en WWplus geen dossier van het UWV heeft ontvangen. Eiser wordt verzocht de stukken in te zenden waaruit blijkt dat hij, na 20 jaar, nog recht zou hebben op de ‘resterende’ uitkeringsduur.
Bij brief van 13 december 2019 heeft eiser nadere stukken ingezonden.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser meegedeeld dat hem bij besluit van
12 augustus 1999 een 100% maatregel is opgelegd vanwege het niet voldoen aan de re-integratievoorwaarden. Als vervolgens niet binnen 26 weken een reactie en/of verbetering plaatsvindt, dan wordt de maatregel definitief en kan hiervan niet meer worden teruggekomen. Het verzoek om herleving van de uitkering wordt afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit van 12 augustus 1999 in
rechte vast staat, nu daartegen geen bezwaar is gemaakt. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de opgelegde maatregel een onbeperkt karakter heeft, nu uit de wet- en regelgeving niet valt af te leiden dat deze een maximale duur kent. Niet gebleken is dat eiser enige actie heeft ondernomen tot opheffing van de maatregel. Verweerder heeft voorts een subsidiair en meer subsidiair standpunt ingenomen.
3. Eiser bevestigt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van
12 augustus 1999. Het gaat hier om het recht op uitbetaling van de resterende vervolguitkering over de periode 9 augustus 1999 tot en met 2 juni 2000. Eiser stelt dat hij door zijn toenmalige casemanager was vrijgesteld van zijn “arbeids- en sollicitatieverplichtingen”, voortvloeiend uit de WBBT. Het gaat om een schorsing van de uitkeringsrechten en niet om een definitieve stopzetting daarvan. De aanname van verweerder dat de maatregel een onbeperkt karakter heeft, is volgens eiser onjuist. Het besluit kan onherroepelijk zijn geworden (oplegging maatregel), maar dat houdt niet in dat het recht op de uitkering daarmee geheel zou komen te vervallen. Daarvoor had een beëindigingsbesluit moeten worden genomen. Dit is niet gebeurd en het recht om een rechtsmiddel in te stellen tegen een dergelijk besluit is hem ontnomen. Het lange stilzitten mag hem dan ook niet worden verweten. Nu de uitkering ten onrechte is geschorst en nimmer definitief werd beëindigd, heeft hij nog recht op uitbetaling van zijn resterende uitkeringsrechten.
4. De regels zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechter?