ECLI:NL:RBDHA:2021:17288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
AWB 20/7904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en belangenafweging in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder in Nederland te kunnen wonen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag moest worden afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste, zoals voorgeschreven in de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit vereiste houdt in dat de referent, in dit geval de moeder van eiser, moet aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt om de gezinshereniging te kunnen ondersteunen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van eiser een bijstandsuitkering ontvangt en niet heeft aangetoond dat zij aan het middelenvereiste voldoet of hiervan kan worden vrijgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging van verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet onterecht geacht. De rechtbank concludeerde dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser en zijn moeder om in Nederland een gezinsleven te kunnen opbouwen.

Eiser had eerder mvv-aanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eerdere afwijzingen in rechte vaststaan en dat er geen reden was om de huidige aanvraag anders te beoordelen. Eiser voerde aan dat hij recht heeft op gezinshereniging en dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het gemeenschapsrecht, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7904
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie- of gezinslid bij [naam 1] ” afgewezen.
In het besluit van 28 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Eisers gemachtigde en referente zijn verschenen. Als tolk is verschenen M. Ogba Michael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en eerdere procedures
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser stelt geboren te zijn op [datum] 2006 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser verblijft momenteel bij bekenden in Ethiopië. Het is onbekend wie de vader is van eiser. Eiser heeft een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv, omdat hij bij zijn moeder [referente] (referente) in Nederland wil wonen. Aan referente is op 25 maart 2013 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Zij is genaturaliseerd en heeft sinds 10 april 2019 de Nederlandse nationaliteit.
1.1
Referente heeft ook eerder mvv-aanvragen ingediend. De eerste aanvraag is gedaan in het kader van nareis en is afgewezen omdat de aanvraag niet binnen de drie maanden termijn was ingediend. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2
De tweede mvv-aanvraag is bij besluit van 1 september 2015, gehandhaafd in het besluit van 10 februari 2016, afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen referent en eiser niet was aangetoond en niet was gebleken dat referente zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, heeft het besluit van 10 februari 2016 vernietigd [1] , omdat verweerder onvoldoende gemotiveerd was ingegaan op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel en omdat eiser ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Verweerder heeft vervolgens op 7 december een nieuw, nader gemotiveerd, besluit genomen en heeft de aanvraag weer afgewezen. Het beroep tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam [2] ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is door de Afdeling [3] op 2 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. [4]
1.3
Eiser heeft op eigen initiatief een DNA-onderzoek opgestart om de familierechtelijke relatie tussen hem en referente aan te tonen. Uit het deskundigenrapport van 16 juli 2018 blijkt dat het praktisch bewezen is dat referente de biologische moeder van eiser is.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de huidige aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Referente heeft niet aangetoond te voldoen aan het middelenvereiste of hiervan te kunnen worden vrijgesteld. Referente ontvangt namelijk een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet. Daarnaast is er geen, door eiser ingevulde, antecedentenverklaring overgelegd. De in beroep overgelegde antecedentenverklaring is niet voorzien van eisers handtekening. Om die reden wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor verlening van een mvv. De afwijzing is niet in strijd met artikel 8 EVRM [5] . In deze zaak weegt het belang van de Nederlandse overheid namelijk zwaarder dan het belang van eiser en referente om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
Beroepsgronden
Reparatie tweede procedure
3. Eiser voert aan dat hij recht heeft op gezinshereniging met zijn moeder. Eiser verwijst naar het procedureverloop. Bij de tweede mvv-aanvraag is een onjuiste toepassing gegeven aan het gemeenschapsrecht. Die fout moet in deze procedure worden hersteld. Dat eiser in de tweede procedure niet heeft doorgeprocedeerd, kan niet worden tegengeworpen. Gelet op de op dat moment geldende jurisprudentie was doorprocederen zinloos geweest. Eiser stelt dat ook bij aanvragen die te laat zijn ingediend het gunstigere toetsingskader zoals neergelegd in artikelen 10, 11 en 12, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [6] van toepassing kan zijn. Eiser verwijst hierbij ook naar het arrest
K.B.van het HvJ. [7] Daarom had het bestreden besluit in de tweede procedure anders moeten luiden. Gelet op het gemeenschapsrecht moet de verkeerde beslissing in de tweede procedure worden gerepareerd.
3.1
De rechtbank overweegt dat de voorwaarden bij een mvv aanvraag in het kader van nareis gunstiger zijn dan bij een reguliere aanvraag om gezinshereniging. Uit het arrest
K.B.volgt dat een reguliere aanvraag om gezinshereniging ook onder gunstigere voorwaarden moet worden beoordeeld als de reden dat de mvv aanvraag in het kader van nareis niet tijdig is ingediend, verschoonbaar is.
3.2
Tussen partijen is niet in geschil dat in rechte vaststaat dat geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het indienen van de nareisaanvraag. Nog los van de vraag of reparatie van de tweede procedure in de onderhavige procedure mogelijk is, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat verweerder de tweede aanvraag aan de hand van de gunstigere nareisvoorwaarden had moeten beoordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Doel en nuttig effect richtlijn
4.1
Voor zover eiser aanvoert dat het tegenwerpen van het middelenvereiste afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn overweegt de rechtbank als volgt. Dat het middelenvereiste door verweerder mag worden tegengeworpen is terug te vinden in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarin staat namelijk dat het middelenvereiste mag worden gesteld om te voorkomen dat er door de gezinshereniger een beroep wordt gedaan op het stelsel voor sociale bijstand. Om die reden moet bij een aanvraag aannemelijk worden gemaakt dat er na hereniging stabiele en regelmatige inkomsten zijn die volstaan om de gezinshereniger en diens gezinsleden te onderhouden. Verweerder mag dit vereiste dus in beginsel tegenwerpen.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Eiser heeft niet onderbouwd waarom het vasthouden aan het middelenvereiste in dit geval afbreuk doet aan het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
5.1
De rechtbank stelt voorop dat zij de belangenafweging, zoals gemaakt door verweerder, terughoudend dient te toetsen. Dit betekent dat de rechtbank niet zelf de betrokken belangen mag afwegen, maar moet beoordelen of verweerder alle relevante belangen heeft betrokken en in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante belangen in de besluitvorming betrokken en is verweerder in redelijkheid tot zijn beslissing gekomen. Verweerder heeft niet ten onrechte zwaar gewicht gehecht aan het economische belang van de Nederlandse overheid. Verweerder heeft daarbij ook niet ten onrechte in eisers nadeel mogen betrekken dat het contact tussen eiser en referente niet intensief is en niet aangetoond is dat referente betrokken is in het leven van eiser. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser en referente slechts de eerste maanden van eisers leven hebben samengewoond en eiser sindsdien in het gezin van [naam 2] is opgenomen. Uit de verklaringen van referente volgt dat zij geen afspraken met [naam 2] heeft gemaakt over de zorg voor eiser. De rechtbank volgt verweerder verder in zijn standpunt dat niet is gebleken dat het gezinsleven niet in Ethiopië kan worden uitgevoerd, nu zowel eiser als referente daar zonder problemen hebben kunnen verblijven. Verweerder heeft de belangenafweging om die redenen in redelijkheid in eisers nadeel kunnen laten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Uitspraak van 22 juni 2016 (AWB 16/4083)
2.Uitspraak van 26 september 2017 (AWB 17/248)
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Uitspraak 2 mei 2018 (201708504/1/V1)
5.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
6.richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn)
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2018:877