In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder in Nederland te kunnen wonen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag moest worden afgewezen omdat eiser niet voldeed aan het middelenvereiste, zoals voorgeschreven in de Gezinsherenigingsrichtlijn. Dit vereiste houdt in dat de referent, in dit geval de moeder van eiser, moet aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt om de gezinshereniging te kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder van eiser een bijstandsuitkering ontvangt en niet heeft aangetoond dat zij aan het middelenvereiste voldoet of hiervan kan worden vrijgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging van verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet onterecht geacht. De rechtbank concludeerde dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser en zijn moeder om in Nederland een gezinsleven te kunnen opbouwen.
Eiser had eerder mvv-aanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eerdere afwijzingen in rechte vaststaan en dat er geen reden was om de huidige aanvraag anders te beoordelen. Eiser voerde aan dat hij recht heeft op gezinshereniging en dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met het gemeenschapsrecht, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.