ECLI:NL:RBDHA:2021:17286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/587865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van afspraken omtrent kinder- en partneralimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 21 juli 2021, is de wijziging van de afspraken omtrent kinder- en partneralimentatie aan de orde. De man, die in een eerdere echtscheidingsprocedure afspraken had gemaakt over de alimentatie, verzoekt om wijziging van deze afspraken op basis van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw, die in het verleden gehuwd zijn geweest, ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om de kinderalimentatie te verlagen en de partneralimentatie te beëindigen, omdat zijn inkomen is gedaald. De vrouw is het niet eens met de voorgestelde wijzigingen van de alimentatiebedragen, maar stemt in met een wijziging van de zorgregeling voor de kinderen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de man gedeeltelijk toegewezen. De kinderalimentatie wordt verlaagd naar € 231,- per kind per maand voor de periode van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021, en naar € 217,- per kind per maand vanaf 1 april 2021. De partneralimentatie wordt voor de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 vastgesteld op € 458,- bruto per maand, en vanaf 1 september 2020 op nihil. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomen is gedaald door omstandigheden die niet verwijtbaar zijn. De rechtbank heeft ook de zorgregeling gewijzigd, zodat de kinderen nu om de twee weken op zondag bij de man verblijven. De rechtbank heeft de afspraken over het vakantiegeld en de kindrekening aangepast en bepaald dat de man de alimentatie vóór de eerste van de maand moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook moet worden betaald als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/587865 / FA RK 20-504
Kinder- en partneralimentatie
Beschikking van 21 juli 2021
in de zaak van:
[Y] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.J. de Deugd,
t e g e n
[X] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.B. Peters.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 20 januari 2020;
het verweerschrift van de vrouw met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) van 31 maart 2020 en bijlage 1;
het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man met bijlage van 16 april 2020;
e brief van de man met bijlagen 4 tot en met 14 van 14 mei 2021;
het rolbericht van de vrouw met bijlagen 2 tot en met 14 van 25 mei 2021;
een verweerschrift van de vrouw op de aanvullende verzoeken van de man met bijlage van 28 mei 2021, en
het rolbericht van de man met bijlagen 15 en 16 van 29 mei 2021.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 2 juni 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door mr. De Deugd, en
de vrouw, bijgestaan door mr. Peters.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren in [woonplaats 3] op [geboortedatum 1] 2010, en
  • [minderjarige 2], geboren in [woonplaats 4] op [geboortedatum 2] 2014.
Beide kinderen wonen bij de vrouw.
2.2.
Ten tijde van de echtscheiding hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt over de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Partijen zijn overeengekomen dat de man een kinderalimentatie van € 361,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en dat de man jaarlijks tot en met het jaar dat [minderjarige 2] naar de brugklas gaat ten behoeve van de vakantie van de vrouw met de kinderen een bedrag van € 650,- aan de vrouw voldoet. De kinderbijslag wordt op een kinderrekening gestort en komt beide partijen ieder voor de helft toe voor kleding voor de kinderen. Ook hebben partijen afgesproken dat de man - naast een gedeeltelijke afkoopsom - een bedrag van € 800,- bruto per maand aan partneralimentatie moet betalen. Deze afspraken hebben zij vastgelegd in het echtscheidingsconvenant door partijen achtereenvolgens getekend op 24 en 26 mei 2017 en het ouderschapsplan van 12 mei 2017. Zowel het echtscheidingsconvenant als het ouderschapsplan zijn gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017.
2.3.
De man wil dat de kinderalimentatie voor de periode 1 oktober 2019 tot en met augustus 2021 (zonder indexering) wordt gewijzigd naar € 172,50 per maand en voor de periode vanaf 1 september 2021 naar een bedrag van € 144,- per kind per maand. Deze kinderalimentatie omvat dan een algehele bijdrage. De man wil dat de afspraak in het ouderschapsplan over het door hem te betalen ‘vakantiegeld’ aan de vrouw komt te vervallen. De man vordert om die reden dan ook het door hem in 2020 betaalde ‘vakantiegeld’ terug van de vrouw. Ook wil de man dat de partneralimentatie wordt gewijzigd naar nihil (€ 0,-). Hij is van mening dat hij de vastgestelde kinderalimentatie en partneralimentatie niet meer kan betalen, omdat zijn inkomen is gedaald. De man wil ook het ouderschapsplan wijzigen, in die zin dat de kinderen één keer per twee weken op zondag bij hem slapen in plaats van één keer per acht weken.
2.4.
De vrouw is het met dit laatste verzoek over het verblijf van de kinderen bij de man eens. Met de verzochte wijzigingen van de kinderalimentatie en partneralimentatie is zij het niet eens. Zij wil dat de bedragen hetzelfde blijven. De vrouw verzoekt voorwaardelijk om de afspraak in het ouderschapsplan over het storten van de kinderbijslag op de kinderrekening te wijzigen. Zij wil dat als de kinderalimentatie wordt gewijzigd de kinderbijslag aan haar toekomt en dat de kinderrekening wordt opgeheven. In het geval van wijziging van de partneralimentatie wil de vrouw dat de tussen partijen overeengekomen beperkte alimentatieduur niet meer geldt. Er dient dan bij de partneralimentatie uitgegaan te worden van de wettelijke alimentatieduur van twaalf jaar.
2.5.
De man kan instemmen met het voorwaardelijk verzoek van de vrouw dat de kinderbijslag aan haar toekomt en de kinderrekening wordt opgeheven. De man wijzigt zijn verzoeken en vult deze op dit punt aan. De man stemt niet in met de wijziging van de overeengekomen alimentatieduur. Een afwijking van de hoogte van de partneralimentatie betekent niet dat ook kan worden afgeweken van de afgesproken beperkte alimentatieduur.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen:
- voor de periode 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 een bedrag van € 231,- per kind per maand, en
- voor de periode vanaf 1 april 2021 een bedrag van € 217,- per kind per maand.
Daarnaast zal de rechtbank beslissen dat de man aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen:
- voor de periode 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 € 458,- bruto per maand, en
- vanaf 1 september 2020 nihil (€ 0,-).
Dit betekent dat een deel van het verzoek van de man wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt. Daarbij zal zij hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn deze als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de hoogte van de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd en de alimentatie daardoor niet meer klopt. [1] Dat is hier het geval, want het inkomen van de man is gewijzigd en vervolgens ook het inkomen van de vrouw. Daarbij volgt de rechtbank de vrouw niet in haar standpunt dat een wijziging van omstandigheden niet voldoende is voor een wijziging van de partneralimentatie. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen namelijk overeengekomen dat de hoogte van de partneralimentatie kan worden gewijzigd in overleg of bij rechterlijke uitspraak. Bovendien blijkt uit de toelichting in het echtscheidingsconvenant dat de hoogte van de partneralimentatie is gebaseerd op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Dat de partneralimentatie deels is afgekocht of vervangen door een som ineens maakt dit niet anders.
Diezelfde grondslag geldt niet voor het voorwaardelijk verzoek van de vrouw over de duur van de onderhoudsverplichting. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant bewust afgeweken van de wettelijke termijn. Dan geldt voor wijziging de regel van artikel 1:401 lid 2 BW.
3.3.
Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd, is er geen grond voor wijziging van de geldende afspraak over de duur van de alimentatie. Deze afspraak blijft daarom in stand.
ingangsdatum
3.4.
Sinds de echtscheiding zijn de omstandigheden gewijzigd: per 1 september 2019 wijzigde het inkomen van de man door de beëindiging van zijn dienstverband. Hij ontving een transitievergoeding die hem gedurende enige tijd in staat stelde zijn inkomen op peil te houden. Met ingang van 15 maart 2021 heeft de vrouw nieuw werk met een hoger salaris. De rechtbank rekent daarom in drie periodes:
I. van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020;
II. van 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 en
III. vanaf 1 april 2021.
3.5.
In de verschillende periodes rekent de rechtbank met de financiële gegevens van die periodes.
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om nu al rekening te houden met het wegvallen van de WW-uitkering van de man. Voor zover de man dit inkomensverlies niet kan compenseren door het uitbreiden van zijn werkuren kunnen partijen in overleg tot een oplossing komen, rekening houdend met de in deze beschikking gegeven oordelen.
kinderalimentatie
3.7.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner (artikel 1:400 lid 1 BW). De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De ouders zijn het erover eens dat de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in 2017 € 1.614,- per maand bedroegen: dat hebben zij vastgesteld in het ouderschapsplan. Daarbij is rekening gehouden met netto kinderopvangkosten van € 178,- per maand. Weliswaar zijn partijen het erover eens dat de kinderopvangkosten inmiddels zijn gewijzigd, maar het is niet duidelijk wat de netto kinderopvangkosten de afgelopen jaren waren. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom vast op de in het ouderschapsplan overeengekomen behoefte van € 1.614,- per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2019 € 1.671,- per maand, in 2020 € 1.713,- per maand en in 2021 € 1.764,- per maand. [2]
draagkracht ouders
3.9.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien als zij samen voldoende draagkracht hebben [3] .
periode I: 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020
draagkracht man
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man. Het dienstverband van de man is per 1 september 2019 geëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. De man heeft er vervolgens voor gekozen zich te laten omscholen tot docent. Tijdens zijn opleiding ontvangt de man een gedeeltelijke WW-uitkering en heeft hij een parttimedienstverband als docent. De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat met zijn gewijzigd inkomen gerekend moet worden. Weliswaar stelt de vrouw dat sprake is van herstelbaar en/of verwijtbaar inkomensverlies, maar de rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan zijn besluit om zich te laten omscholen tot docent met als gevolg een lager inkomen een psychische noodzaak ten grondslag lag. Zo zijn inkomen al herstelbaar is tot het oude niveau, kon van de man niet gevergd worden dat hij bij zijn voormalig werkgever bleef of elders in dezelfde of een vergelijkbare branche met bijbehorende druk ging werken.
3.11.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de onderstaande door de man gestelde omstandigheden, die door de vrouw niet of onvoldoende zijn betwist:
- de man kampte ten tijde van het eindigen van zijn dienstverband met een ernstige burn-out, waarbij de man zelfs zelfmoordneigingen had;
- de man heeft allerlei hulpverlening gehad en maatregelen genomen zowel op eigen initiatief als met behulp van zijn voormalig werkgever;
- de man is op dit moment niet volledig hersteld en ondervindt ook nog steeds klachten, waarbij het onzeker is of de man ooit volledig zal herstellen, en
- de man moet de uitgebreide zorg voor de kinderen combineren met zijn baan.
3.12.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de loonstroken en de WW-uitkeringsspecificaties van september 2019 tot en met december 2019. Op de loonstroken staat een loon van € 1.381,- bruto per maand vermeld. Ook is rekening gehouden met een vakantietoeslag, een bindingstoelage van € 503,- bruto, een eindejaarsuitkering van € 511,- bruto en de pensioenpremies. Uit de WW-uitkeringsspecificaties blijkt een uitkering van € 2.517,- bruto per maand, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de vakantietoeslag.
3.13.
De man houdt hiervan € 3.057,- netto per maand over. [4]
3.14.
De door de man ontvangen transitievergoeding bedroeg volgens de stukken € 21.713,- netto. Na aftrek van de kosten van omscholing, de laptop en de telefoon van € 4.120,- resteert € 17.593,-. Daarmee had de man – in het licht van zijn onderhoudsverplichtingen - zijn netto inkomen zo lang mogelijk tot het oude niveau kunnen en moeten aanvullen. De rechtbank gaat voor de berekening van de duur van deze aanvulling uit van het verschil tussen het netto besteedbaar inkomen na 1 september 2019 en het netto besteedbaar inkomen van de man vóór 1 september 2019. De man hoefde de overwaarde uit de voormalig echtelijke woning niet te gebruiken om zijn inkomen aan te vullen. Voor de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente is herinvestering van die overwaarde namelijk een voorwaarde.
3.15.
Het netto besteedbaar inkomen van de man vóór de beëindiging van zijn dienstverband bedroeg € 4.542,- per maand. [5] Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de loonstroken van de man van april 2019 tot en met augustus 2019, waarop een inkomen van € 6.800,- bruto per maand staat vermeld. Ook is rekening gehouden met de vakantietoeslag van 8% en de pensioenpremie. De benodigde aanvulling in de periode na 1 september 2019 was € 1.485,- netto per maand, waardoor de man gedurende ongeveer 12 maanden in staat bleef de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De rechtbank zal daarom de gewijzigde, lagere kinderalimentatie in laten gaan per 1 september 2020.
periode II: 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021
draagkracht man
3.16.
De man werkt vanaf het schooljaar 2020-2021 meer uren en heeft vanaf september 2020 ook een hoger inkomen. Uit de loonstroken september 2020 tot en met december 2020 blijkt dat de man een inkomen heeft van € 2.581,- bruto per maand. Ook houdt de rechtbank rekening met de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering en de pensioenpremies. De rechtbank houdt geen rekening met de bindingstoelage van € 546,- bruto, omdat de man deze toelage in augustus 2020 (dus vóór de ingangsdatum) heeft ontvangen en deze is gecompenseerd door een lagere WW-uitkering in de betreffende maand. Voor het inkomen uit WW-uitkering gaat de rechtbank uit van een uitkering van gemiddeld € 1.848,- bruto per maand, zoals dit blijkt uit de uitkeringsspecificatie van september 2020 tot en met maart 2021. Ook hier houdt de rechtbank rekening met de vakantietoeslag. Van zijn bruto inkomen houdt de man € 3.589,- netto per maand over. [6]
3.17.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.18.
Daarvoor gebruikt de rechtbank de ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand voor de vaste lasten € 975,- per maand nodig heeft en daarnaast 30% van zijn netto besteedbaar inkomen voor – primair – woonlasten. Dat komt voor de man neer op (30% van 3.589 =) € 1.077,- per maand.
3.19.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft (3.589 -/- 1.077 -/- 975 =) € 1.537,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.076,- per maand. De overige 30% kan de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
draagkracht vrouw
3.20.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 659,- per maand.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank allereerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2020, waarop een belastbaar loon van € 30.603,- per jaar staat vermeld.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op kan maken. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.739,- per maand. [7]
3.21.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor 3.18. is vermeld.
verdeling kosten
3.22.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.735,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen. Zij moeten die kosten naar rato van hun draagkracht voldoen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Dit betekent dat de man (1.076 ÷ 1.735 x 1.713 =) € 1.062,- per maand moet dragen: € 531,- per kind per maand. De vrouw moet (659 ÷ 1.735 x 1.713 =) € 650,- per maand dragen.
zorgkorting
3.23.
Tot slot onderzoekt de rechtbank of de man al een deel van de kosten van verzorging en opvoeding draagt op de dagen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven en daarmee de vrouw die kosten juist bespaart. Dan wordt de te betalen bijdrage lager en dat wordt de ‘zorgkorting’ genoemd. De zorgkorting wordt begroot op een vast percentage van de behoefte.
3.24.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven gemiddeld 3½ dag per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 35%: € 600,- per maand voor beide kinderen en derhalve € 300,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (531 -/- 300 =) € 231,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen.
periode III: vanaf 1 april 2021
draagkracht man
3.25.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties van januari tot en met april 2021, omdat het inkomen van de man in deze periode niet is gewijzigd. Daaruit blijkt een inkomen van € 2.581,- per maand, een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van € 2.477,-. Hierop strekken de pensioenpremies in mindering. Voor het inkomen uit WW-uitkering gaat de rechtbank uit van de uitkeringsspecificaties van januari 2021 tot en met maart 2021, waaruit een uitkering van € 1.975,- bruto per maand blijkt. Ook hier houdt de rechtbank rekening met een vakantietoeslag van 8%.
Hiervan houdt de man hiervan € 3.730,- netto per maand over. [8]
3.26.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te de dragen in de kosten van de kinderen. Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.18. en 3.19. is vermeld, met de voor 2021 geldende draagkrachtformule. De draagkracht van de man is € 1.128,- per maand.
draagkracht vrouw
3.27.
De vrouw heeft vanaf 15 maart 2021 een nieuwe werkgever. Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat het maandsalaris van de vrouw € 2.775,- bruto per maand bedraagt. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een vakantietoeslag van 8%. De factor van de premie gedifferentieerde WGA wn (het werknemersdeel) blijkt uit de loonstrook van maart 2021 en is, uitgaande van het door de rechtbank berekende maandsalaris, € 4,44 per maand. De premie ouderdomspensioen schat de rechtbank in redelijkheid op de voorheen door de vrouw afgedragen premie ouderdomspensioen van € 57,- per maand.
De vrouw houdt € 2.990,- netto per maand over. [9] Daarnaast heeft de vrouw een kindgebonden budget, dat de rechtbank berekent op € 394,- netto per maand.
3.28.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.18. en 3.19. is vermeld. De draagkracht van de vrouw is € 765,- per maand.
verdeling kosten
3.29.
Ook hier maakt de rechtbank een draagkrachtvergelijking. In 2021 is de gezamenlijke draagkracht € 1.893,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen. Dit betekent dat de man (1.128 ÷ 1.893 x 1.764 =) € 1.051,- per maand moet dragen: € 526,- per kind per maand. De vrouw moet (765 ÷ 1.893 x 1.764 =) € 713,- per maand dragen.
zorgkorting
3.30.
De zorgkorting van 35% bedraagt € 309,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (526 -/- 309 =) € 217,- per kind per maand moet betalen.
partneralimentatie
huwelijksgerelateerde behoefte
3.31.
Voordat de rechtbank toekomt aan het berekenen van het bedrag dat de man zou kunnen betalen, moet de rechtbank eerst het bedrag vaststellen dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.32.
Partijen zijn het erover eens dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2016 € 2.926,- per maand bedroeg. De rechtbank stelt deze huwelijksgerelateerde behoefte daarom vast op dat bedrag, zij het dat dit bedrag gecorrigeerd dient te worden voor de inflatie naar een bedrag van:
- per januari 2019: € 3.029,- netto per maand;
- per januari 2020: € 3.105,- netto per maand;
- per januari 2021: € 3.198,- per maand. [10]
behoeftigheid
3.33.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om dat bedrag zelf te verdienen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de kosten voor de kinderen die voor rekening van de vrouw komen, maar uitsluitend voor zover die kosten meer bedragen dan het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget. Dat budget is een financiële ondersteuning voor ouders met kinderen en een laag inkomen. Het is een bijdrage in de kosten van de kinderen en voor zover de vrouw de kosten niet volledig uit het kindgebonden budget kan bestrijden, dient zij het meerdere uit haar eigen inkomen te voldoen en kan zij daarmee dus niet in haar eigen kosten van levensonderhoud voorzien.
Als de resterende inkomsten van de vrouw lager zijn dan haar behoefte en zij niet in staat is om haar inkomsten verder te verhogen tot dat bedrag, dan is zij ‘behoeftig’. Dat is de voorwaarde waaronder de vrouw om partneralimentatie kan verzoeken.
2019
3.34.
De rechtbank vindt dat de vrouw in 2019 niet in staat is om het bedrag van haar behoefte volledig zelf te verdienen. Zij heeft behoefte aan een bijdrage van de man van € 1.496,- bruto per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
De vrouw werkt parttime en uit haar jaaropgave van 2019 blijkt dat zij een belastbaar loon had van € 30.190,-. De rechtbank constateert dat het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget in 2019 groter is dan haar eigen aandeel in de kosten van de kinderen. Haar netto inkomen is € 2.266,- per maand.
3.35.
Het netto inkomen van de vrouw is lager dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. Over van de man ontvangen partneralimentatie moet de vrouw belastingen afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom een bedrag van € 1.496,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Dit betekent dat de vrouw maximaal een bijdrage van € 1.496,- bruto per maand aan de man kan vragen.
2020
3.36.
Uit de jaaropgave van 2020 blijkt dat de vrouw een belastbaar loon had van € 30.603,-. Haar netto inkomen is € 2.087 per maand nadat zij haar aandeel in de kosten van de kinderen heeft voldaan.
3.37.
Dat is minder dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank berekent dat de vrouw een bedrag van € 1.976,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Dit betekent dat de vrouw maximaal een bijdrage van € 1.976,- bruto per maand aan de man kan vragen.
2021
Uitgaande van de inkomensgegevens van de vrouw, zoals bij de kinderalimentatie onder 3.27. is vermeld heeft de vrouw een inkomen van € 35.232,- per jaar. Haar netto inkomen is € 2.278- per maand nadat zij haar aandeel in de kosten van de kinderen heeft voldaan.
3.38.
Dat is minder dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. De rechtbank berekent dat de man een bedrag van € 1.800,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Dit betekent dat de vrouw maximaal een bijdrage van € 1.800,- bruto per maand aan de man kan vragen.
Periode I: 1 september 2019 tot 31 augustus 2020
draagkracht man
3.39.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.40.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man, zoals hiervoor is besproken bij de draagkracht voor kinderalimentatie onder 3.10. tot en met 3.12. Ook bij het bepalen van de draagkracht van de man voor partneralimentatie houdt de rechtbank rekening met eenzelfde aanvulling vanuit de door de man ontvangen transitievergoeding. De rechtbank gaat daarom uit van het inkomen van de man van vóór de beëindiging van zijn dienstverband, zoals onder 3.15. berekend.
3.41.
Uit de aangehechte berekening blijkt dat de man een netto besteedbaar inkomen voor partneralimentatie heeft van € 4.708,- netto per maand. [11]
3.42.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke noodzakelijke kosten de man moet betalen uit dit netto-inkomen: het ‘draagkrachtloos inkomen’. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening voor de door de vrouw erkende of niet bestreden lasten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de lasten van de lening die de man is aangegaan bij de Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten. Gelet op de toelichting van de man heeft de vrouw onvoldoende betwist dat deze lening geen niet-vermijdbare en niet-verwijtbare woonlast is.
3.43.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van € 2.818,- netto per maand over. Daarvan is 60% beschikbaar voor alimentatie: € 1.691,- netto per maand. De overige 40% kan de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). Zoals hiervoor is besproken, gaat de kinderalimentatie voor op de partneralimentatie. Daarom brengt de rechtbank de kosten die de man voor de kinderen maakt in mindering op het bedrag van € 1.691,- per maand. De man betaalt (geïndexeerd) € 748,- per maand en draagt daarnaast € 585,- per maand aan kosten op dagen dat de kinderen bij hem zijn. In totaal draagt de man dus € 1.333,- per maand bij in de kosten van de kinderen. Er resteert een netto draagkracht voor partneralimentatie van € 359,- per maand.
3.44.
Als de man € 744,- per maand aan partneralimentatie betaalt, dan heeft hij een zodanig fiscaal voordeel dat hem dat netto € 359,- per maand kost.
3.45.
De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat de reeds door hem betaalde partneralimentatie verrekend moet worden. [12] Partijen zijn uitgegaan van € 286,- bruto per maand. De rechtbank brengt dit bedrag in mindering op de onder 3.44. berekende draagkracht van de man. Er resteert dan een bedrag van € 458,- bruto per maand. Omdat het inkomen van de man niet wordt geïndexeerd per 1 januari 2020 ziet de rechtbank geen aanleiding de door hem te betalen partneralimentatie wel te indexeren.
draagkrachtruimte (‘jus’) vergelijking
3.46.
De rechtbank vergelijkt de financiële situatie van de man met die van de vrouw. Dat wordt de ‘jusvergelijking’ genoemd.
3.47.
Aan de zijde van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de in de aangehechte berekening opgenomen gegevens. De rechtbank houdt geen rekening met het deel van de kosten van de kinderen dat voor rekening van de vrouw komt, omdat het kindgebonden budget dit deel overstijgt.
3.48.
Uit de jusvergelijking blijkt dat de vrouw bij een partneralimentatie van € 458,- bruto per maand niet meer te besteden overhoudt dan de man.
periode II: 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021
draagkracht man
3.49.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man, zoals hiervoor is besproken bij de draagkracht voor kinderalimentatie onder 3.16. De man heeft in deze periode een inkomen van € 3.743,- netto per maand.
De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening en hetgeen hiervoor onder 3.42. is overwogen over de in aanmerking te nemen lasten.
3.50.
Omdat de draagkracht van de man eerst wordt aangewend om in de kosten van de kinderen te voorzien blijft voor partneralimentatie € 34,- netto per maand over, dat is € 54,- bruto per maand.
3.51.
Rekening houdende met de reeds door de man betaalde afkoopsom, als vermeld onder 3.45. hoeft de man geen partneralimentatie te betalen aan de vrouw.
periode III: vanaf 1 april 2021
draagkracht man
3.52.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man, zoals hiervoor is besproken bij de draagkracht voor kinderalimentatie onder 3.25. De man heeft in deze periode een netto besteedbaar inkomen van € 3.890,- per maand. [13]
3.53.
De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening en hetgeen hiervoor onder 3.42. is overwogen over de in aanmerking te nemen lasten. Van de netto draagkracht voor partneralimentatie blijft na aftrek van de kosten van de kinderen € 126,- per maand over, dat is € 200,- bruto per maand.
3.54.
Omdat de al door de man betaalde afkoopsom als vermeld onder 3.45. hierop in mindering wordt gebracht, hoeft de man geen partneralimentatie te betalen.
alimentatie vooruitbetalen
3.55.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om bijdragen in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas aan het eind van de maand wordt betaald.
wijziging zorg- en contactregeling
3.56.
De vrouw verzet zich niet tegen het verzoek van de man om de zorg- en contactregeling aan te passen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om de zorg- en contactregeling, zoals opgenomen in het ouderschapsplan en de beschikking van 14 juli 2017 te wijzigen in die zin dat de kinderen niet eens per acht weken op zondag inclusief overnachting bij de man verblijven, maar eens per twee weken.
opheffing kindrekening
3.57.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de kindrekening met nummer NL60 RABO [nr.] ten name van partijen wordt opgeheven en dat het saldo op deze rekening uitsluitend aan de vrouw toekomt. De man is het hier mee eens, maar verzoekt vervolgens zelfstandig een wijziging van de tenaamstelling in die zin dat de kindrekening inclusief saldo op naam van de vrouw zal worden gesteld. Omdat de man zich heeft gerefereerd aan het verzoek van de vrouw zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
afspraak vakantiegeld
3.58.
De man verzoekt te bepalen dat de afspraak van de man en de vrouw over het ‘vakantiegeld’ van € 650,- komt te vervallen nu de kinderalimentatie opnieuw is berekend en dat de vrouw het door de man in augustus 2020 betaalde ‘vakantiegeld’ terugbetaalt met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021. De rechtbank is het met de man eens dat deze afspraak komt te vervallen door de gewijzigde kinderalimentatie. Echter, nu de man het ‘vakantiegeld’ van 2020 heeft betaald vóór de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie (1 september 2020) heeft de man niet onverschuldigd betaald en ontstaat voor de vrouw geen terugbetalingsverplichting. De rechtbank vindt dit ook redelijk gezien het consumptieve karakter van kinderalimentatie, meer in het bijzonder ‘vakantiegeld’.
uitvoerbaar bij voorraad
3.59.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinder- en partneralimentatie betaald moeten worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.60.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
3.61.
Op grond van het voorgaande beslist de rechtbank zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 12 mei 2017 en de beschikking van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017, en bepaalt dat deze kinderalimentatie bedraagt:
- voor de periode 1 september 2020 tot en met 31 maart 2021 een bedrag van € 231,- per maand, en
- vanaf 1 april 2021 een bedrag van € 217,- per kind per maand;
4.2.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 24 en 26 mei 2017 en de beschikking van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017, en bepaalt dat deze partneralimentatie bedraagt
- voor de periode 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 € 458,- bruto per maand, en
- vanaf 1 september 2020 nihil (€ 0,-);
4.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.4.
wijzigt de zorg- en contactregeling, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 12 mei 2017 en de beschikking van de rechtbank Overijssel van 14 juli 2017, en bepaalt dat de kinderen een keer per twee weken op zondag inclusief overnachting bij de man verblijven in plaats van een keer per acht weken;
4.5.
bepaalt dat de man en de vrouw beiden hun medewerking dienen te verlenen aan de opheffing van de rekening met nummer NL60 RABO [nr.] ten name van partijen, waarbij het op dat moment aanwezige saldo toekomt aan de vrouw;
4.6.
bepaalt dat de afspraak over het ‘vakantiegeld’, als bedoeld in artikel 1.3 (slotzin) van het echtscheidingsconvenant van 24 en 26 mei 2017 en van artikel 7.3 (slotzin) van het ouderschapsplan van 12 mei 2017 met ingang van 1 september 2020 is vervallen;
4.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.9.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.B. de Groot, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021 door mr. De Groot voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
overzicht geïndexeerde behoefte van de kinderen;
berekening netto besteedbaar inkomen van de man na 1 september 2019;
berekening netto besteedbaar inkomen van de man vóór 1 september 2019;
berekening netto besteedbaar inkomen van de man vanaf 1 september 2020;
berekening netto besteedbaar inkomen van de vrouw vanaf 1 september 2020;
berekening netto besteedbaar inkomen van de man vanaf 1 april 2021;
berekening netto besteedbaar inkomen van de vrouw vanaf 1 april 2021;
overzicht geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte.
Bijlage 1:
Bijlage 2:
Bijlage 3:
Bijlage 4:
Bijlage 5:
Bijlage 6:
Bijlage 7:
Bijlage 8:

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Zie bijlage 1
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Zie bijlage 2
5.Zie bijlage 3
6.Zie bijlage 4
7.Zie bijlage 5
8.Zie bijlage 6
9.Zie bijlage 7
10.Zie bijlage 8
11.Zie bijlage 3
12.Zie artikel 2.5 van het echtscheidingsconvenant door de man, overgelegd als productie 1
13.Zie bijlage 6