ECLI:NL:RBDHA:2021:17283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/589493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van omstandigheden in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 17 juni 2021, is de wijziging van de kinderalimentatie aan de orde. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Paardekooper, verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie van € 135,- naar € 113,- per kind per maand, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.S. van Haeften, verzoekt om een verlaging naar € 127,- per maand voor beide kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afspraken over de kinderalimentatie in het ouderschapsplan van 16 september 2018 zijn gemaakt met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, waarbij de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders niet adequaat zijn meegenomen.

De rechtbank heeft de kinderalimentatie opnieuw vastgesteld op € 132,- per kind per maand met ingang van 1 maart 2020 en € 139,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2021. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de gewijzigde omstandigheden, waaronder de inkomensstijging van beide ouders. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 647,- per kind per maand in 2020 en € 666,- per kind per maand in 2021, en de draagkracht van de ouders berekend. De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand betalen, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/589493 / FA RK 20-1302
Kinderalimentatie
Beschikking van 17 juni 2021
in de zaak van:
[X]
wonende in [woonplaats X] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Paardekooper,
t e g e n
[Y]
wonende in [woonplaats Y] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.S. van Haeften.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 24 februari 2020;
het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) en bijlagen 1 tot 3 van 28 april 2020;
het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man (met bijlagen 7 en 8 van 19 mei 2020;
e brief van de man (met bijlagen) van 10 mei 2021;
het rolbericht van de vrouw (met bijlagen) van 11 mei 2021, en
het rolbericht van de man (met bijlage) van 18 mei 2021.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 20 mei 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en
de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2009, en
  • [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2011.
2.3.
[minderjarige 1] staat op het adres van de man ingeschreven en [minderjarige 2] bij de vrouw.
2.4.
Na het beëindigen van hun relatie hebben partijen afspraken gemaakt over de gevolgen hiervan voor de kinderen. Deze afspraken hebben partijen vastgelegd in een ouderschapsplan van 5 juni 2017. Later hebben partijen deze afspraken gewijzigd en opnieuw vastgelegd in het ouderschapsplan van 16 september 2018. Partijen zijn een co-ouderschap overeengekomen, waarbij de kinderen zes dagen per twee weken bij de man verblijven en acht dagen bij de vrouw. Over de kinderalimentatie hebben partijen afgesproken dat de man een bedrag van € 135,- per maand (voor beide kinderen) aan de vrouw betaalt. De vrouw wil dat dit bedrag met ingang van 9 november 2019 wordt gewijzigd naar € 113,- per kind per maand. Zij is van mening het verzochte bedrag nodig te hebben voor de kosten van verzorging en opvoeding en dat man dit bedrag kan betalen.
2.5.
De man is het daar niet mee eens. Hij verzoekt van zijn kant dat het bedrag wordt gewijzigd naar € 127,- per maand voor beide kinderen. De man vindt dat de kinderalimentatie conform het rapport Alimentatienormen moet worden vastgesteld. Er moet volgens de man daarom rekening mee worden gehouden dat [minderjarige 1] het hoofdverblijf bij hem heeft en de vrouw dus kinderalimentatie voor [minderjarige 1] aan hem moet betalen. In afwijking van de eerder gemaakte afspraken komt de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] dus ook aan de man toe.
2.6.
De vrouw is het niet eens met het verzoek van de man. Zij is van mening dat de afspraken van partijen over de kinderbijslag en het kindgebonden budget niet komen te vervallen. Bovendien heeft de man de behoefte van de kinderen en zijn aandeel in de kosten van de kinderen onjuist berekend. Volgens de vrouw kan de man een kinderalimentatie van € 518,- per maand betalen. Zij heeft haar verzoek dan ook gewijzigd en in overeenstemming gebracht met dit bedrag.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man met ingang van 1 maart 2021 een bedrag van € 132,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en met ingang van 1 januari 2021 € 139,- per kind per maand. Dit betekent dat de verzoeken van de man en een deel van het verzoek van de vrouw worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij zal zij hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. Voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, zijn deze als bijlagen aan deze beschikking gehecht.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als partijen deze eerder hebben afgesproken ‘met grove miskenning van de wettelijke maatstaven’ [1] . Dat wil zeggen dat partijen een heel ander bedrag aan kinderalimentatie hebben afgesproken dan het bedrag dat de rechter zou hebben vastgesteld als die van dezelfde gegevens was uitgegaan. Daarvan is hier sprake. Beide partijen zijn het erover eens dat de afspraken over de kinderalimentatie gericht waren op het bekostigen van twee huishoudens. De behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders hebben daarin nagenoeg geen enkele rol gespeeld. Daarbij is van belang dat de rechter los van de afspraken van partijen de zelfstandige taak heeft om te bekijken of de afgesproken kinderalimentatie in overeenstemming is met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders. De rechtbank zal daarom de kinderalimentatie opnieuw berekenen.
3.3.
Daarnaast is ook sprake van een wijziging van omstandigheden. De inkomens van beide partijen zijn sinds zij hun afspraken maakten substantieel gestegen. Ook om die reden zal de rechtbank de alimentatie opnieuw berekenen [2] .
ingangsdatum
3.4.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.5.
De wet [3] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.6.
Hier vindt de rechtbank het redelijk om 1 maart 2020 als ingangsdatum te hanteren voor de gewijzigde alimentatie. Dat is de eerste dag van de maand die volgt op de datum dat het verzoekschrift is ingediend. De man kon in elk geval vanaf dat moment rekening houden met een gewijzigde kinderalimentatie. De rechtbank zal daarom ook rekenen met de financiële gegevens van 2020.
3.7.
Nadien heeft er nog een wijziging van omstandigheden plaatsgevonden, namelijk de inkomensstijging van beide partijen. De rechtbank rekent daarom per 1 januari 2021 opnieuw uit wat de kinderalimentatie moet zijn en dan met de bij de rechtbank bekende inkomensgegevens van 2021.
behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vast op een bedrag van € 647,- per kind per maand in 2020 en een bedrag van € 666,- per kind per maand in 2021. De rechtbank heeft deze behoefte als volgt berekend.
3.9.
De hoogte van de behoefte van kinderen hangt samen met de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank stelt dus eerst vast wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Het loon voor loonheffing van de man bedroeg toen € 52.541,- per jaar. Het loon voor loonheffing van de vrouw bedroeg toen € 30.781,- per jaar. Dat volgt uit de aangifte inkomstenbelasting 2017 [4] .
3.10.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 5.151,- per maand, gemiddeld € 1.219,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2017, dus per kind € 609,50. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2020 € 647,- per kind per maand en in 2021 € 666,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar rato van ieders draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [5] .
2020
draagkracht man
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2020: € 57.426,- per jaar.
3.13.
De rechtbank heeft berekend dat de man hiervan na betaling van de belastingen € 3.496,- netto per maand overhoudt. In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.14.
Aan de zijde van de man neemt de rechtbank geen kindgebonden budget mee. De kinderen verblijven per twee weken 8 dagen bij de vrouw en 6 dagen bij de man. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat aan de vrouw zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget voor beide kinderen toekomt. De ouder die de kinderbijslag ontvangt heeft recht op het kindgebonden budget. De inschrijving van [minderjarige 1] op het adres van de man staat op zichzelf en is niet bepalend voor de aanspraak op het kindgebonden budget.
3.15.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.16.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 3.496 =) € 1.049,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 975,- per maand.
3.17.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van € 1.472,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus € 1.030,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De draagkracht van de man bedraagt dus € 1.030,- per maand.
draagkracht vrouw
3.18.
De draagkracht van de vrouw in 2020 berekent de rechtbank op € 830,- per maand. De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.19.
Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf 2020: € 39.627,-.
3.20.
Vervolgens houdt de rechtbank rekening met de belasting die de vrouw moet betalen en met het kindgebonden budget waar zij aanspraak op kan maken. Bij de berekening van de belasting heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het kindgebonden budget heeft de rechtbank berekend op € 346,- netto per maand.
3.21.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.16 is vermeld.
verdeling kosten
3.22.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.23.
Zoals hiervoor is berekend, heeft de man een draagkracht van € 1.030,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 830,- per maand. Samen hebben ze dus een draagkracht van € 1.860,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen, want die zijn € 1.294,- per maand. Dit betekent dat de man (1.030 ÷ [1.860 x 1.294] =) € 717,- per maand moet dragen. Dat is € 358,- per kind per maand. De vrouw moet (830 ÷ [1.860 x 1.294] =) € 577,- per maand dragen.
zorgkorting
3.24.
Tot slot krijgt – als partijen voldoende draagkracht hebben - de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.25.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven gemiddeld 6 dagen per twee weken bij de man. Volgens de Expertgroep Alimentatie past daarbij een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 452,- per maand in 2020. Dat is € 226,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (358 -/- 226 =) € 132,- per kind per maand moet betalen.
3.26.
De rechtbank merkt nog op dat als gevolg van deze nieuwe berekening alle verblijfsoverstijgende kosten van beide kinderen voor rekening van de vrouw komen.
2021
draagkracht man
3.27.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificaties van februari tot en met april 2021. Daaruit blijkt een inkomen van € 4.601,- per maand, een vakantietoeslag van 8% en een eindejaarsuitkering van € 4.235,- per jaar. Hierop strekt in mindering de premie ouderdomspensioen en premie AOP.
3.28.
Na betaling van de belastingen houdt de man hiervan € 3.640,- netto per maand over. In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.29.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in kosten van de kinderen.
3.30.
Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.16 is vermeld, zij het dat de voor 2021 geldende draagkrachtformule is aangepast. Voor de man is zijn draagkracht dan € 1.084,- per maand.
draagkracht vrouw
3.31.
De draagkracht van de vrouw in 2021 berekent de rechtbank op € 855,- per maand. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van het inkomen van de vrouw, zoals dat staat vermeld op de loonstroken van januari tot en met april 2021: € 3.427,- per maand. Daarnaast is rekening gehouden met de pensioenpremies, een vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering.
3.32.
Na betaling van de belastingen houdt de vrouw hiervan € 3.173,- netto per maand over. In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Daarnaast is ook rekening gehouden met het kindgebonden budget waar de vrouw aanspraak op kan maken. Het kindgebonden budget heeft de rechtbank berekend op € 351,- netto per maand.
3.33.
Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.34.
Daarvoor gebruikt de rechtbank dezelfde methode als hiervoor onder 3.16 is vermeld. Voor de vrouw is haar draagkracht dan € 855,- per maand.
verdeling kosten
3.35.
Vervolgens maakt de rechtbank een draagkrachtvergelijking. In 2021 heeft de man een draagkracht van € 1.084,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 855,- per maand. Hun gezamenlijke draagkracht is dus € 1.939,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen, want die zijn in 2021 € 1.332,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.084 ÷ 1.939 x 1.332 =) € 745,- per maand moet dragen. Dat is € 372,- per kind per maand. De vrouw moet een deel van (855 ÷ 1.939 x 1.332 =) € 587,- per maand dragen.
zorgkorting
3.36.
Vanaf 2021 bedraagt de zorgkorting dan dus € 466,- per maand. Dat is € 233,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (372 -/- 233 =) € 139,- per kind per maand moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
3.37.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.38.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.39.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 16 september 2018, en bepaalt dat deze kinderalimentatie bedraagt:
- voor de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 € 132,- per kind per maand, en
- voor de periode vanaf 1 januari 2021 een bedrag van € 139,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.B. de Groot, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
4.Productie 1 bij het verweerschrift van de man
5.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek