ECLI:NL:RBDHA:2021:17269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
SGR 19/6336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het realiseren van 43 appartementen in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van 43 appartementen in een kantoorpand aan het [adres] in [plaats]. De vergunninghoudster, Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar vervoer, had de vergunning aangevraagd om het kantoorpand te herontwikkelen door drie woonlagen toe te voegen en het gebouw van balkons te voorzien. De eisers, omwonenden van het kantoorpand, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat de vergunning had verleend. Ze voerden aan dat de vergunning in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en dat er onvoldoende gelegenheid was geboden voor participatie tijdens de vergunningverlening.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster rechtmatig een omgevingsvergunning had verkregen, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank overwoog dat de vergunninghoudster de vereiste procedures had gevolgd en dat de verleende vergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank benadrukte dat het college van burgemeester en wethouders beleidsruimte heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en dat de rechtbank terughoudend is in het toetsen van de belangenafweging die door het college is gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende onderbouwd hadden waarom de vergunning in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening en dat de vergunninghoudster in redelijkheid de vergunning had kunnen verkrijgen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over de welstandstoets en de privaatrechtelijke belemmeringen verworpen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2021 in de zaak tussen

[eisers] e.a., te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar vervoer en Sens Real Estate,
(gemachtigde: mr. S.W. Derksen).

Procesverloop

In het besluit van 2 november 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan de Stichting Spoorwegpensioenfonds (thans: Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar vervoer, hierna aangeduid als vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 43 appartementen in het kantoorpand aan het [adres] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in [plaats] .
In het besluit van 20 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en hieraan een nader voorschrift verbonden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen, vertegenwoordigd door [B] en [C] , vergezeld van architect O. Sarafopoulos en bijgestaan door hun gemachtigde.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en met instemming van partijen bepaald dat zonder nadere zitting uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster is eigenaar van een kantoorpand aan het [adres] [nummer 1] tot en met [nummer 2] in [plaats] . Dit kantoorpand maakt deel uit van een stedenbouwkundig en architectonisch ensemble van negen bouwwerken naar ontwerp van de architect R. Bofill (het ensemble Bofill). Vergunninghoudster wenst het kantoorpand te herontwikkelen tot 43 appartementen. Het voornemen bestaat om hiertoe aan het kantoorpand drie woonlagen toe te voegen en het gebouw aan alle zijden te voorzien van balkons.
2. Het perceel waarop het kantoorpand staat, heeft ingevolge de beheersverordening “Willemspark” (de beheersverordening) de bestemming “Kantoor-2”. Niet in geschil is dat deze bestemming het gebruik van het kantoorpand ten behoeve van bewoning niet toestaat en bepaalt dat uitsluitend binnen het bouwvlak en tot maximaal 35 meter hoog gebouwd mag worden.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelen in strijd met een beheersverordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens verweerder passen de voorgenomen werkzaamheden en het beoogde gebruik van het kantoorpand niet in de geldende beheersverordening, omdat ter plaatse geen woningen zijn toegestaan en de grenzen van het bouwvlak en de maximale bouwhoogte worden overschreden. Met toepassing van artikel 4, onderdelen 1, 4 en 9 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft verweerder de aangevraagde werkzaamheden en het gebruik van het kantoorpand vergund.
4. Eisers zijn omwonenden van het kantoorpand. Zij kunnen zich niet met de verleende omgevingsvergunning verenigen. In het navolgende worden de beroepsgronden die eisers naar voren hebben gebracht beoordeeld.
5. Het voor deze zaak relevante juridisch kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Voor zover eisers hebben verzocht om hetgeen zij in de bezwaarfase hebben aangevoerd in het beroepschrift als herhaald en ingelast te beschouwen, gaat de rechtbank aan dit verzoek voorbij. Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit, waarin verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit heeft beoordeeld en weerlegd. Het is aan eisers om in beroep nader toe te lichten waarom die weerlegging door verweerder tekortschiet. Een enkele verwijzing naar de bezwaargronden volstaat daartoe niet.
7. Eisers betogen dat hen bij de voorbereiding van het primaire besluit onvoldoende gelegenheid tot participatie is geboden.
7.1
Het betoog faalt. Niet in geschil is dat voorafgaand aan de vergunningverlening meerdere inloopavonden zijn georganiseerd en dat omwonenden door de verantwoordelijk wethouder schriftelijk zijn geïnformeerd over de plannen van vergunninghoudster. De stelling van eisers dat zij tijdens de inloopavonden onvoldoende gelegenheid hebben gekregen om hun bedenkingen kenbaar te maken, is niet nader onderbouwd. Voor zover
hiervan al sprake zou zijn, overweegt de rechtbank dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad nu zij in de bezwaarfase in de gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaren tegen het primaire besluit kenbaar te maken.
8. Eisers betogen voorts dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4, onderdelen 1, 4 en 9 van bijlage II bij het Bor. Volgens eisers ontstaat hiermee een ontoelaatbare cumulatie van toestemmingen uit artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
8.1
Het betoog faalt. In de geschiedenis van de totstandkoming van het Bor (Stb. 2014, 333, blz. 50-51) wordt toegelicht dat de verscheidene onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor in één omgevingsvergunning gecombineerd kunnen worden toegepast. Deze uitleg is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanvaard in onder meer haar uitspraak van 23 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1697). De rechtbank ziet geen aanleiding thans anders te oordelen.
De rechtbank volgt eisers ook niet voor zover zij hebben betoogd dat de extra woonlagen op het kantoorpand niet kunnen worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk en daarom niet met toepassing van artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor vergund kunnen worden. De nieuwe bouwlagen zijn immers een uitbreiding van het hoofdgebouw en vallen daarmee binnen de definitie van ‘bijbehorend bouwwerk’ in artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Dat, zoals door eisers is gesteld, de uitbreiding van het hoofdgebouw en de aan te brengen balkons geen bouwkundige aanpassingen van ondergeschikte aard zijn, doet aan het voorgaande niet af. Ten aanzien van balkons en van uitbreidingen van een hoofdgebouw wordt in artikel 4 van bijlage II bij het Bor immers niet de eis gesteld dat sprake moet zijn van bouwdelen van ondergeschikte aard.
9. Uit het beroepschrift van eisers volgt verder dat zij het vergunde project in strijd met de goede ruimtelijke ordening achten. Volgens eisers is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de voorgeschiedenis van het ensemble van Bofill en aan de omstandigheid dat het kantoorpand deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht. Volgens eisers zijn het bouwvolume en de bouwhoogte van het kantoorpand in de huidige vorm bewust in de beheersverordening vastgelegd, om het harmonische geheel van het ensemble te waarborgen. Het bouwplan past niet binnen dit ensemble, aldus eisers. Zij stellen voorts dat de vergunde bouwwerkzaamheden niet nodig zijn om woningbouw ter plaatse mogelijk te maken en dat vergunningverlening uitsluitend de belangen van vergunninghoudster dient.
9.1
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van een beheersverordening, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. Verweerder dient hierbij een afweging te maken van de betrokken belangen. Het resultaat van die belangenafweging wordt door de rechtbank terughoudend getoetst, dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het vergunde project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dat, zoals eisers stellen, de bouwhoogte en het bouwvolume van het kantoorpand destijds bewust zijn gemaximeerd in de beheersverordening, is niet doorslaggevend. Deze omstandigheid laat immers onverlet dat verweerder op grond van de Wabo een omgevingsvergunning kan verlenen die strekt tot afwijking van de beheersverordening, mits deze afwijking – in ieder geval – niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat het voorgenomen project past binnen het gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in de Agenda Ruimte voor de Stad en de Kantorenstrategie 2010 2030. Niet in geschil is dat het kantoorpand in een stadswijk rond de binnenstad ligt en daarmee binnen een zone met intensiveringskansen op het gebied van woningbouw. In genoemde Kantorenstrategie wordt het gebied rond het Alexanderplein expliciet genoemd als locatie waar kantoren kunnen worden omgezet in woningen.
Dat het kantoorpand is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht “Archipelbuurt/Willemspark II" betekent niet dat hieraan geen bouwkundige aanpassingen mogen plaatsvinden. Uit het besluit van 25 juli 1996 tot aanwijzing van het beschermd stadsgezicht en de toelichting hierop volgt niet dat aan het kantoorpand en het ensemble waarvan dit deel uitmaakt een bijzondere te beschermen waarde is toegekend. Dit wordt bevestigd in de waarderingskaart die deel uitmaakt van de toelichting op het aanwijzingsbesluit. Op die waarderingskaart wordt het ensemble waartoe het kantoorpand behoort aangeduid als “gebouwen/gebieden van na 1940 die afwijken van het oorspronkelijk stedelijk weefsel” en is dit (bijvoorbeeld) niet ondergebracht in de categorie “belangrijke bebouwing door hoge ensemblewaarde”.
Verweerder heeft verder in redelijkheid het standpunt mogen innemen dat de overschrijding van de maximale bouwhoogte met 4,5 meter ruimtelijk acceptabel is, gelet op de solitaire positie van de toren binnen het ensemble van Bofill. Voorts heeft verweerder mogen meewegen dat het bouwplan een duidelijke bekroning heeft en daarmee voldoet aan de eisen uit de gemeentelijke ‘Nota Haagse Hoogbouw, eyeline en skyline’.
Tot slot is niet doorslaggevend dat, zoals eisers betogen, ter plaatse ook woningbouw gerealiseerd zou kunnen worden zonder dat het kantoorpand wordt vergroot. Verweerder was gehouden een besluit te nemen op de vergunningaanvraag zoals die is ingediend. De door eisers aangevoerde vermeende commerciële belangen van vergunninghoudster doen in dit verband evenmin ter zake: deze belangen spelen in het kader van de belangenafweging die verweerder op basis van de Wabo heeft moeten maken geen rol.
Het betoog faalt.
10. Eisers voeren verder aan dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Zij stellen dat het welstandsadvies waarop verweerder zich heeft gebaseerd gebrekkig is en dat ten onrechte voorbijgegaan is aan de mening van de drie deskundigen die eisers hebben ingeschakeld. Volgens eisers leidt de verhoging en (visuele) verbreding van het kantoorpand tot onvoldoende samenhang binnen het ensemble en past het ontwerp niet bij de beeldtaal van Bofill. Eisers menen voorts dat het welstandsadvies onvolledig is, nu hierin het voorstel is opgenomen om het materiaal en de kleurstelling van de gevel nader te beoordelen in een zogenoemde mock-up op locatie. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten te bepalen dat deze mock-up beoordeeld zal moeten worden in een openbare vergadering van de welstandscommissie, aldus eisers. Het welstandsadvies schiet volgens eisers verder tekort nu hierin geen aandacht wordt besteed aan het nabij het kantoorpand gelegen politiebureau dat als gemeentelijk beschermd monument is aangewezen.
10.1
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie is overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
10.1.1
In de gemeentelijke Welstandsnota Den Haag 2017 is vastgelegd aan welke welstandscriteria nieuwe bouwwerken worden getoetst. Het betreft hier in ieder geval de zogenoemde ABC-criteria, die kort gezegd inhouden dat een bouwwerk op alle schaalniveaus samenhang vertoont (het A-criterium), dat een bouwwerk in een beschermd stadsgezicht leidt tot behoud of versterking van de architectonische, stedenbouwkundige en
cultuurhistorische waarden daarvan (het B-criterium) en dat een bouwwerk in, aan of bij een monument de architectonische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden
daarvan respecteert en leidt tot behoud of versterking van deze waarden (het C-criterium).
10.1.2
In het primaire besluit wordt verwezen naar een advies van de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie (welstandscommissie) van 15 augustus 2018. Naar aanleiding van door eisers in de bezwaarfase overgelegde reacties van architecten Somssich, Esmeijer en Drijver, heeft verweerder op 10 april 2019 andermaal advies ingewonnen van de welstandscommissie. Uit de beide welstandsadviezen komt naar voren dat de welstandscommissie kan instemmen met de voorgenomen transformatie van het kantoorpand. De welstandscommissie stelt vast dat het kantoorpand deel uitmaakt van het ensemble van Bofill. De elementen die aan het kantoorpand worden toegevoegd (de bouwlagen en buitenruimten) blijven volgens de welstandscommissie in vormgeving dicht bij het oorspronkelijke ontwerp. De verticale geleding van het gebouw blijft intact, evenals de klassieke opbouw van plint, middendeel en kroon. De welstandscommissie overweegt dat het kantoorpand in de nieuwe verschijningsvorm dicht bij het bestaande beeld blijft en daarmee grote verwantschap heeft met de bestaande architectuur in het beschermd stadsgezicht. Een vermindering van de slankheid van het kantoorpand ziet de welstandscommissie niet, omdat de ophoging van het pand groter is dan de verdikking als gevolg van de realisatie van de balkons. Het kantoorpand wordt daarom volgens de welstandscommissie juist slanker. De voorgestelde detaillering is volgens de welstandscommissie zorgvuldig. Omdat de keuze voor het nieuwe gevelmateriaal en de exacte kleurstelling daarvan in relatie tot het bestaande beton specifieke aandacht behoeft, geeft de welstandscommissie in overweging de gevelmaterialen nader te beoordelen in de vorm van een zogenoemde mockup op locatie.
10.1.3
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de adviezen van de welstandscommissie afdoende dat het aangevraagde project is getoetst aan de criteria uit de welstandsnota. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het enkele feit dat het welstandsadvies niet vermeldt aan welke criteria uit de welstandsnota het bouwplan is getoetst, niet de conclusie rechtvaardigt dat het bouwplan niet aan die criteria is getoetst. [2] Aan de door eisers overgelegde deskundigenberichten kent de rechtbank niet het door hen gewenste gewicht toe. Deze deskundigenberichten bieden naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de welstandsadviezen, de begrijpelijkheid van de in die adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Uit de brieven van architecten Somssich en Esmijer en uit de rapportages van architect Drijver komt met name naar voren dat zij het kantoorpand in het voorgestelde ontwerp niet vinden passen binnen de stijl van Bofill. Dit is echter geen voorwaarde die wordt gesteld in de welstandsnota. Met verwijzing naar de welstandsadviezen heeft verweerder, zoals de welstandsnota voorschrijft, beoordeeld of het ontwerp voldoende samenhang vertoont, zowel op zichzelf beschouwd als in relatie tot de omgeving. Uit de welstandsnota volgt niet dat een bouwwerk slechts aangepast mag worden in de stijl van de oorspronkelijke architect, maar wel dat een voldoende samenhang moet bestaan tussen het bouwwerk en zijn omgeving. In de welstandsadviezen is voldoende toegelicht dat deze samenhang behouden blijft. Voor zover uit de reacties van de deskundigen van eisers volgt dat zij zich verzetten tegen de voorgenomen verhoging van het kantoorpand omdat hiermee binnen het ensemble van Bofill een tweede toren met een verstorend effect zou ontstaan, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het kantoorpand (met een bouwhoogte van 39,5 meter) ruimschoots lager blijft dan de toren van 50 meter die eveneens deel uitmaakt van het ensemble en dat het kantoorpand in de nieuwe verschijningsvorm – gelet ook op de solitaire ligging – geen verstorend effect heeft op het ensemble van Bofill.
Voor zover architect Drijver kanttekeningen heeft geplaatst bij de voorgestelde materialen voor de gevelbekleding, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat hiermee voldoende rekening is gehouden door in het bestreden besluit de voorwaarde op te nemen dat uiterlijk drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden ten aanzien van de gevelbekleding een afspraak gemaakt moet worden met de welstandscommissie ter beoordeling van de nieuwe gevelmaterialen en de kleurstelling daarvan. Die beoordeling zal plaatsvinden in de vorm van een zogenoemde mock-up op locatie. Over het betoog van eisers dat dat verweerder ten onrechte niet heeft bepaald dat deze mock-up moet plaatsvinden in een openbare vergadering van de welstandscommissie, overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een dergelijke voorwaarde als voorschrift aan een omgevingsvergunning te verbinden.
De rechtbank volgt eisers tot slot niet in het ter zitting ingenomen standpunt dat in de welstandsbeoordeling ten onrechte is voorbijgegaan aan de locatie van het kantoorpand nabij een als gemeentelijk monument aangewezen politiebureau. Hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat het monumentale politiebureau in het welstandsadvies niet wordt besproken, komt hieruit wel naar voren dat de voorgenomen wijzigingen van het kantoorpand zijn beoordeeld in relatie tot het beschermd stadsgezicht waarin het is gelegen en waartoe ook het monumentale politiebureau behoort. Eisers hebben voorts niet onderbouwd waarom, gelet ook op de afstand van enkele tientallen meters tussen het kantoorpand en het politiebureau en het feit dat beide gebouwen van elkaar gescheiden worden door een weg, gevreesd moet worden voor een aantasting van de monumentale waarde van het politiebureau.
Het betoog faalt.
11. Tot slot voeren eisers aan dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering om het vergunde project te realiseren. In dit verband wijzen zij erop dat (het bureau van) architect Bofill desgevraagd heeft laten weten dat hij zich niet kan vinden in het bouwplan en dit beschouwt als een inbreuk op zijn auteursrecht. Bovendien blijkt volgens eisers uit de akte van erfpacht dat het ensemble van Bofill ongewijzigd in stand moet worden gelaten.
11.1
Het betoog faalt. Hoewel uit de door eisers overgelegde brief van architect Somssich, werkzaam bij Bofill Arquitectura, volgt dat van de zijde van Bofill bezwaren bestaan tegen het bouwplan, blijkt hieruit niet dat door of namens de oorspronkelijke architect zal worden getracht uitvoering van het bouwplan te voorkomen. Eisers hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat momenteel geen procedure over het auteursrecht van de architect aanhangig is en dat eerst de uitkomst van deze bestuursrechtelijke procedure wordt afgewacht. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat.
Deze evidente privaatrechtelijke belemmering wordt evenmin gevonden in de omstandigheid dat in de akte van erfpacht met betrekking tot het kantoorpand beperkingen zijn gesteld aan de toegelaten wijzigingen van dit pand. Niet in geschil is immers dat het betrokken perceel door de gemeente Den Haag in erfpacht is uitgegeven en dat de gemeente zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling van het kantoorpand verzet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Juridisch kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1:

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…).
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.10:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…);
b. (…);
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. (…);
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12:

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° (…);
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3° (…);

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.7:
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1, eerste lid:
In deze bijlage wordt verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Artikel 4:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
2. (…);
3. (…);
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
5. (…);
6. (…);
7. (…);
8. (…);
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Regeling Omgevingsrecht

Artikel 2.7, derde lid:
Indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding geeft, kan in de vergunning worden bepaald dat gegevens en bescheiden, genoemd in de artikelen 2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met h, en tweede tot en met zesde lid, 2.3, onderdeel i, 2.4 en 2.5, binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd.
Artikel 2.5:
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet:
a. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
b. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
c. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
d. opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.

Woningwet

Artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a:
De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1796.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3023.