In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van 43 appartementen in een kantoorpand aan het [adres] in [plaats]. De vergunninghoudster, Stichting Pensioenfonds Rail & Openbaar vervoer, had de vergunning aangevraagd om het kantoorpand te herontwikkelen door drie woonlagen toe te voegen en het gebouw van balkons te voorzien. De eisers, omwonenden van het kantoorpand, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat de vergunning had verleend. Ze voerden aan dat de vergunning in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en dat er onvoldoende gelegenheid was geboden voor participatie tijdens de vergunningverlening.
De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster rechtmatig een omgevingsvergunning had verkregen, ondanks de bezwaren van de eisers. De rechtbank overwoog dat de vergunninghoudster de vereiste procedures had gevolgd en dat de verleende vergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank benadrukte dat het college van burgemeester en wethouders beleidsruimte heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen en dat de rechtbank terughoudend is in het toetsen van de belangenafweging die door het college is gemaakt.
De rechtbank concludeerde dat de eisers niet voldoende onderbouwd hadden waarom de vergunning in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening en dat de vergunninghoudster in redelijkheid de vergunning had kunnen verkrijgen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eisers over de welstandstoets en de privaatrechtelijke belemmeringen verworpen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 augustus 2021.