3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van de verdachte, aangever [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] zijnde [slachtoffer 2] ’ moeder en moeder van verdachtes ex-vriend (hierna: [slachtoffer 1] ), vast dat de verdachte op de avond van 29 mei 2020 langs is gegaan bij de woning van [slachtoffer 1] . Voorts leidt de rechtbank uit de verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer 2] af dat er die avond een conflict is ontstaan tussen in ieder geval de verdachte en [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 2] bij dit conflict aanwezig was.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zich niks meer kan herinneren van wat er gebeurd is vanaf het moment dat de ruzie is ontstaan. De verdachte en [slachtoffer 2] hebben verschillend verklaard over de aanleiding van het conflict en over de vraag wie welke feitelijke (gewelds)handelingen gedurende dat conflict heeft verricht.
Waar de verdachte - kort gezegd - heeft verklaard dat [slachtoffer 1] de agressor was en zij begon met duwen en trekken en haar op een later moment met een mes probeerde aan te vallen, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat juist de verdachte de agressor was die zijn moeder sloeg en dat zij (de verdachte) een mes heeft gepakt en heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] met dit mes te steken.
De rechtbank stelt evenwel vast dat zowel de verdachte als [slachtoffer 2] verklaren dat [slachtoffer 2] op enig letsel heeft opgelopen aan zijn hand door een mes, dat op dat moment werd vastgehouden door de verdachte.
Feit 1
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat nu [slachtoffer 1] niets heeft verklaard over het incident met het mes, de rechtbank voor het bewijs is aangewezen op de verklaringen van [slachtoffer 2] en de verdachte. [slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard over de beweging die de verdachte met het mes zou hebben gemaakt. Bij de politie heeft [slachtoffer 2] hierover verklaard dat de verdachte een beweging met het mes zou hebben gemaakt in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] . Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat het geen stekende beweging maar een beweging van boven naar beneden is geweest.
De verdachte heeft daarentegen consistent verklaard dat zij geen stekende beweging heeft gemaakt. Zij heeft wel verklaard dat zij het mes van [slachtoffer 1] heeft afgepakt, haar met een hand op afstand vasthield en met de andere hand met het mes in die hand in de richting van [slachtoffer 1] heeft gewezen.
De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van de verdachte op dit punt dan aan de verklaring van [slachtoffer 2] , nu de verdachte – in tegenstelling tot [slachtoffer 2] – consistent heeft verklaard en bovendien niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 2] het wijzen met het mes naar [slachtoffer 1] in de hectische situatie die zich op dat moment voordeed, heeft aangemerkt als het maken van een stekende/zwaaiende beweging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden afgeleid dat de verdachte met haar handelingen met het mes het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Ook de in de tenlastelegging opgenomen tekst die de verdachte volgens [slachtoffer 2] heeft gezegd, maakt dit oordeel niet anders, omdat de verklaring van [slachtoffer 2] over deze woorden in het dossier geen steun vindt.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer 2] en de foto’s van het letsel vast dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk letsel heeft opgelopen aan zijn hand. De verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat zij het mes in haar hand hield met het lemmet naar beneden en dat [slachtoffer 2] plotseling probeerde dat mes af te pakken. Zij schrok van de onverwachte beweging van [slachtoffer 2] en heeft vervolgens haar hand met het mes weggetrokken. Zij denkt dat zij hierbij [slachtoffer 2] met het mes in zijn hand heeft geraakt. [slachtoffer 2] heeft daarentegen verklaard dat het letsel is ontstaan doordat hij probeerde om met zijn hand de stekende beweging met het mes naar het bovenlichaam van [slachtoffer 1] af te weren.
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte een stekende beweging in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, zoals overwogen onder feit 1, volgt de rechtbank de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring over de wijze waarop hij het letsel heeft opgelopen – namelijk ter verdediging van zijn moeder - niet. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd ziet de rechtbank in de geluidsopnames van de gesprekken tussen [slachtoffer 2] en de meldkamer geen ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Op die geluidsopnames is weliswaar te horen is dat [slachtoffer 2] pijn heeft en zegt: “ze heeft mij met een mes gestoken”, maar de geluidsopnames geven geen uitsluitsel over de precieze wijze waarop hij door het mes is geraakt.
Aangezien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over de wijze waarop het letsel is ontstaan niet volgt, blijft slechts de verklaring van de verdachte over dat zij [slachtoffer 2] met het mes heeft geraakt. Uit die verklaring volgt echter op geen enkele wijze dat zij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel aan [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd.
Verklaringen [slachtoffer 2]
is meerdere malen gehoord bij de politie en bij de rechter-commissaris. [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte bij de politie verklaard dat hij, toen hij van het toilet kwam, zag dat de verdachte [slachtoffer 1] met beide vuisten tegen het voorhoofd sloeg, haar duwde en aan haar trok. Hij zag dat zij zich vervolgens naar de keuken verplaatsten en dat de verdachte en [slachtoffer 1] daarna samen naar de slaapkamer liepen. In dit verhoor heeft [slachtoffer 2] niet verklaard over een kopstoot.
In een nader verhoor bij de politie heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij zag dat de verdachte [slachtoffer 1] in de keuken in haar gezicht begon te slaan en hij toen besloot de politie te bellen. Hij verklaart dat hij met [slachtoffer 1] bij de balkondeur stond en dat verdachte toen weer naar [slachtoffer 1] kwam en haar sloeg. Verder verklaart [slachtoffer 2] in dit verhoor dat zijn moeder het mes probeerde af te pakken en dat hij er op dat moment pas is bij gekomen. Dit was volgens [slachtoffer 2] in de slaapkamer. [slachtoffer 1] en de verdachte begonnen elkaar daar te duwen en de verdachte gaf toen zowel hem als [slachtoffer 1] een kopstoot.
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] eerst verklaard dat de verdachte in de keuken [slachtoffer 1] begon te slaan, terwijl hij later in dit verhoor heeft verklaard dat dit vlakbij het toilet gebeurde en dus (zo begrijpt de rechtbank) buiten de keuken. Verder verklaart [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris dat de verdachte daarna met de trap naar beneden ging, weer terug naar boven kwam en daarna met een mes de slaapkamer binnenkwam waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen naartoe waren gegaan. In de slaapkamer zou de verdachte de kopstoot hebben gegeven aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] tijdens de worsteling om het mes.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op een bepaald moment agressief werd. Zij verklaart in haar verhoor bij de politie, alsmede ter terechtzitting, dat het goed kan zijn dat zij [slachtoffer 1] heeft geïrriteerd omdat zij niet meer op haar reageerde en alleen op haar telefoon keek. Zij konden elkaar door de taalbarrière niet goed verstaan. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer 1] op dat moment de eerste klap uitgedeeld. [slachtoffer 1] bleef aan haar duwen en trekken en in reactie daarop heeft de verdachte [slachtoffer 1] vastgepakt en een zet gegeven. Op de zitting heeft zij verklaard dat dit met open hand was. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij [slachtoffer 1] op een later moment, in de slaapkamer, twee vuistslagen in haar gezicht heeft gegeven. Dit deed de verdachte omdat zij het mes dat [slachtoffer 1] vasthield wilde afpakken. De verdachte heeft het geven van een kopstoot van het begin af aan ontkend.
[slachtoffer 1] kan zich, zoals hierboven reeds vastgesteld, niets herinneren van geweldshandelingen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 2] op belangrijke punten, namelijk met betrekking tot de precieze handelingen van de verdachte tegen [slachtoffer 1] en hemzelf, de volgorde van die handelingen, en de plaats waar deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden, niet consistent is. De rechtbank hecht daarom minder waarde aan de verklaring van [slachtoffer 2] op deze punten dan aan de verklaring van de verdachte, temeer nu de verdachte wel op belangrijke onderdelen consistent heeft verklaard over wat zich in de woning heeft afgespeeld. Daar komt bij dat de verklaring van [slachtoffer 2] omtrent de kopstoot in zijn geheel niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, zodat de verdachte reeds van dat onderdeel in de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aansluiting zoeken bij de verklaring van de verdachte ten aanzien van het slaan/stompen van [slachtoffer 1] . Met betrekking tot de eerste handeling waarover de verdachte heeft verklaard, namelijk het wegduwen van [slachtoffer 1] met open hand, overweegt de rechtbank dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel.
Ten aanzien van de tweede handeling van de verdachte, te weten het tweemaal met de vuist in het gezicht van [slachtoffer 1] slaan, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 341 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechtbank het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend op basis van de verklaring van de verdachte baseren. Anders dan op grond van de eigen verklaring van de verdachte kan de rechtbank, op basis van hetgeen zich in het dossier bevindt, niet vaststellen dat [slachtoffer 1] in de slaapkamer in haar gezicht is geslagen door de verdachte. De geluidsopnames van de gesprekken tussen [slachtoffer 2] en de meldkamer, die de rechtbank ter terechtzitting en in raadkamer heeft beluisterd, maken dat oordeel niet anders. Daarbij is van belang dat op de opnames te horen is dat sprake is geweest van een agressieve en hectische situatie, waarbij door meerdere mensen in verschillende talen werd geschreeuwd, maar dat niet altijd vast te stellen is wie wat heeft gezegd. Op basis van deze geluidsopnames kan de rechtbank niet overtuigend vaststellen wat zich precies in de woning heeft afgespeeld.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte ook van dit feit zal worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van alle aan haar ten laste gelegde feiten, zal zij het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.