ECLI:NL:RBDHA:2021:17136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
C/09/612566 HA RK 21-221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige getuigenverhoor in kort geding tegen de Staat der Nederlanden met betrekking tot PCR-testbeleid

In deze zaak hebben verzoekers, waaronder de Algemene Nederlandse Burgerbelangen Vereniging (ANBV), een verzoek ingediend om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen tegen de Staat der Nederlanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een voorgenomen procedure waarin zij de Staat willen dwingen haar huidige PCR-testbeleid te staken of te wijzigen. De verzoekers stellen dat de PCR-testen geen betrouwbare wetenschappelijke waarde hebben en dat de positieve testresultaten niet als basis voor het COVID-19 beleid kunnen dienen. Ze willen meer inzicht in de onderbouwing van het PCR-testbeleid en de medisch-wetenschappelijke visie van deskundigen onder ede vernemen.

De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat de verzoekers recht hebben op het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat ANBV voldoende heeft aangetoond dat haar leden belang hebben bij de procedure. Echter, de rechtbank oordeelt dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekers hebben niet duidelijk gemaakt welke feiten zij willen bewijzen en het verzoek lijkt meer gericht op het verkrijgen van opinies van deskundigen dan op het vaststellen van feiten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, met veroordeling van de verzoekers in de proceskosten. De beslissing is genomen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en openbaar uitgesproken op 27 september 2021.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/612566 / HA RK 21-221
Beschikking van 27 september 2021
in de zaak van
[verzoeker01]te [plaats01] ,
[verzoeker02]te [plaats02] ,
[verzoeker03]te [plaats03] ,
[verzoeker04]te [plaats04] ,
[verzoeker05]te [plaats05] ,
ALGEMENE NEDERLANDSE BURGERBELANGEN VERENIGINGte Middelharnis,
verzoekers,
advocaten mrs. N.J.P. Vanaken en E.E.V. Sweebe te Eindhoven,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
verweerster,
advocaten mrs. K. Teuben en M.R. Botman te Den Haag.
Verzoekers worden hierna tezamen aangeduid als ‘ [verzoeker01 c.s.] ’. Verzoeker sub 6 wordt hierna afzonderlijk aangeduid als ‘ANBV’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 31 mei 2021 ingekomen verzoekschrift, met producties;
  • het op 12 augustus 2021 ingekomen verweerschrift, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2021. Daarbij zijn door beide partijen pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers sub 1 tot en met 5 zijn ondernemers. ANBV is een vereniging, die blijkens haar statuten tot doel heeft:
“het engageren, faciliteren en implementeren van burger participatie door middel van informeren en een lidmaatschap met toegang tot een elektronisch platform waar leden meningen kunnen omzetten in referendum-kwesties waarvan de uitslag ingezet wordt om de geformuleerde kwestie te realiseren hetzij juridisch via rechtszaken, hetzij via politiek door middel van nieuwe of herziene wetgeving, hetzij via publieke opinie door middel van publicaties in mainstream media (MSM), alternatieve media en/of sociale media; en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker01 c.s.] verzoeken de rechtbank, kort gezegd, een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Zij voeren daartoe – samengevat – het volgende aan. [verzoeker01 c.s.] willen een procedure starten tegen de Staat, waarin zij zullen vorderen dat de Staat wordt bevolen haar huidige PCR-testbeleid te staken, althans dat zodanig te wijzigen dat hieruit een eerlijk beeld ontstaat. De wijze waarop dit beleid in Nederland plaatsvindt kan de toets der kritiek namelijk niet doorstaan. Er kan en mag geen enkele betrouwbare wetenschappelijke waarde worden toegekend aan de testresultaten die uit het huidige gebruik van de PCR-test voortvloeien en de positieve PCR-testresultaten kunnen op geen enkele wijze als basis dienen voor het gevoerde COVID-19 beleid. Met het oog op de bewijsvoering dienen [verzoeker01 c.s.] meer inzage te krijgen in de stellingen van de Staat aangaande het PCR-testbeleid en de onderbouwing daarvan. Zij willen diverse in het verzoekschrift vermelde vragen naar waarheid beantwoord zien, zodat zij de stellingen van de Staat in het kader van de te voeren bodemprocedure gemotiveerd en bewijsbaar kunnen weerleggen. Ook willen zij de medisch-wetenschappelijke visie van een aantal PCR-deskundigen en artsen onder ede vernemen. De te stellen vragen aan de getuigen betreffen kort gezegd vragen naar i) de totstandkoming en publicatie van de “ [de paper] ” (hierna: de paper) en de Retraction paper, ii) wat met de PCR-test kan worden vastgesteld, iii) hoe de toepassing daarvan is, iv) de gezondheidsrisico’s bij het PCR-(snel)testbeleid, v) de reden van het beschouwen van de PCR-test als de gouden standaard en vi) de wijze van communicatie vanuit de overheid over PCR-testresultaten en COVID-19 besmettingen. De te horen getuigen zijn betrokken geweest bij de paper of de Retraction paper of zij spelen een belangrijke rol binnen het PCR-testbeleid van de overheid of hun deskundige mening daarover is van belang.
3.2.
De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank zal het verzoek beoordelen zoals ingediend door alle verzoekers, waarbij dus ook ANBV zal worden ontvangen in haar verzoek. Aan het verweer van de Staat, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van ANBV, wordt daarmee voorbij gegaan. Blijkens haar statuten heeft ANBV tot doel om onder meer door het starten van een rechtszaak die “kwesties” te realiseren, waarover leden hun mening hebben geuit en waartoe de uitslag aanleiding geeft. ANBV heeft genoegzaam aangetoond dat een zeer groot deel van haar leden zich heeft geschaard achter het standpunt zoals dat door ANBV in deze procedure en in de door haar nog aanhangig te maken procedure wordt ingenomen. Ook kan gevoeglijk aangenomen worden dat het PCR-testbeleid de belangen van die leden raakt. De rechtbank neemt daarom aan dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3:305a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de criteria van het zesde lid van dat artikel – de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang –, in welk geval niet aan de vereisten van het tweede lid, subonderdelen a tot en met e, en het vijfde lid behoeft te zijn voldaan.
Beoordelingskader
4.2.
Bij de beoordeling van een verzoek een voorlopig getuigenverhoor te bevelen geldt ingevolge artikel 186 juncto artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als hoofdregel dat de rechter een getuigenbewijs beveelt zo vaak een der partijen dit verzoekt, de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van artikel 187, derde lid, onder a en b Rv dient het verzoekschrift tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor de aard en het beloop van de vordering alsmede de feiten of rechten die men wil bewijzen in te houden. Weliswaar is niet vereist dat de verzoeker reeds in het verzoekschrift nauwkeurig vermeldt welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen, maar de genoemde bepalingen brengen wel mee dat de verzoeker het feitelijk gebeuren waarover hij getuigen wil doen horen zodanig dient te omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen en voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (vgl. HR 19 februari 1993, NJ 1994, 345).
Toetsing aan wettelijke vereisten
4.3.
Uit hetgeen in het verzoekschrift staat vermeld en de toelichting van [verzoeker01 c.s.] ter zitting is de rechtbank gebleken dat het [verzoeker01 c.s.] niet gaat om duidelijkheid te krijgen over (bewijsbare) feiten die ten grondslag liggen aan de vordering die zij tegen de Staat willen instellen.
4.4.
[verzoeker01 c.s.] willen onder meer deskundigen, personen die beleidsbepalers adviseren en een beleidsbepaler zelf vragen naar hun (persoonlijke) opinie over hetgeen [verzoeker01 c.s.] ten grondslag leggen aan de vordering die zij tegen de Staat willen instellen. [verzoeker01 c.s.] hebben vele vragen geformuleerd waaruit dat duidelijk blijkt, zoals ‘deelt u de stelling dat de PCR-test, om besmettelijkheid met COVID-19 te kunnen vaststellen, dient te worden voorafgegaan door klinisch onderzoek door een arts, dit om vast te stellen of iemand daadwerkelijk de COVID-19 symptomen vertoont? Zo ja, waarom is dit volgens u? Zo neen, waarom niet?’, ‘wanneer kan men volgens u spreken van een COVID-19 besmetting?’, ‘wat zijn volgens u de risico’s bij het massaal testen van personen zonder klachten (…)?’, hoe zinvol is het preventief testen van kinderen volgens u?’, ‘waarom vindt u dat?’ en ‘waarom volgt de overheid volgens u niet het nadrukkelijke advies van de Wereldgezondheidsorganisatie om zich bij de detectie van COVID-19 niet enkel te verlaten op de PCR-test?’. Voor een bevraging van personen naar hun opinies is een voorlopig getuigenverhoor echter niet bestemd. Daar komt bij dat [verzoeker01 c.s.] van diverse door hen genoemde getuigen al weten dat deze dezelfde visie hebben op bepaalde onderwerpen als zij zelf. Die visie hebben die personen immers al publiekelijk geuit en deze wordt door [verzoeker01 c.s.] beschreven in het verzoekschrift. Een voorlopig getuigenverhoor is er ook niet voor bedoeld om een bevestiging te krijgen van al bekende gegevens.
4.5.
Overigens betwist de Staat niet alle stellingen die [verzoeker01 c.s.] innemen en die zij kennelijk door middel van een getuigenverhoor willen bewijzen. De Staat erkent bijvoorbeeld dat met de positieve uitkomst van een PCR-test er nog geen diagnose COVID-19 is gesteld.
4.6.
Verder lijken [verzoeker01 c.s.] met het voorlopig getuigenverhoor meer duidelijkheid te willen krijgen over de inhoud van het verweer dat de Staat volgens hen zal gaan voeren. Veelzeggend in dat kader is hun stelling in het verzoekschrift “Met het oog op de gerechtelijke bewijsvoering, is het voor [verzoeker01 c.s.] onontbeerlijk om meer inzage te krijgen in de stellingen van de overheid aangaande haar PCR-testbeleid en de precieze onderbouwing hiervan.” Ook daarvoor is een voorlopig getuigenverhoor echter niet bestemd. Het moet gaan om feiten die een verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor boven tafel wil krijgen, die nodig zijn ter onderbouwing van het eigen standpunt. Een voorlopig getuigenverhoor is er niet voor bestemd om te achterhalen welk verweer de wederpartij zal gaan voeren en om te bezien of dat voldoende onderbouwd is. Overigens heeft de Staat in deze procedure uitvoerig toegelicht wat zijn verweer inhoudt.
De te horen getuigen
4.7.
Voor wat betreft de getuigen die [verzoeker01 c.s.] willen horen, geldt nog het volgende. Een aantal getuigen is lid van het OMT. Dat orgaan adviseert de minister over de bestrijding van het coronavirus en de te nemen maatregelen. Alle adviezen van het OMT worden echter gepubliceerd en de inhoud en onderbouwing hiervan is dus voor eenieder toegankelijke informatie. Het moge zo zijn dat [verzoeker01 c.s.] vanwege de deskundigheid van de door hen genoemde OMT-leden ook geïnteresseerd zijn in hun persoonlijke visie op een aantal zaken, zoals zij ter zitting hebben gesteld, maar dat kan uiteraard geen reden vormen om hen als getuigen te laten horen in het kader van een voorgenomen procedure tegen de Staat. Daarmee wordt geen duidelijkheid verkregen over door [verzoeker01 c.s.] te bewijzen feiten.
4.8.
[verzoeker01 c.s.] hebben verder desgevraagd ter zitting toegelicht dat de minister van VWS, die zij ook willen horen als getuige, bijna nooit een duidelijk antwoord geeft op vragen. Het is volgens hun belangrijk dat hij dat nu wel doet, en ook onder ede. Daarmee hebben zij echter niet duidelijk gemaakt op welk te bewijzen feitencomplex het verhoor van de minister betrekking zou moeten hebben, met name ook bezien in het licht van het feit dat de besluiten die de minister neemt openbaar en voor eenieder te raadplegen zijn en de omstandigheid dat deze zijn gebaseerd op de adviezen van deskundigen op specialistische gebieden, waarop de minister zelf niet als deskundige kan worden aangemerkt.
4.9.
De rechtbank overweegt ten slotte dat een aantal van de door [verzoeker01 c.s.] genoemde getuigen zijn betrokken bij de totstandkoming van de paper. Zowel [verzoeker01 c.s.] als de Staat hebben zich al uitvoerig uitgelaten over hetgeen daarover (algemeen) bekend is. Wat niet bekend is, zoals wie de peerreview hebben uitgevoerd, ligt niet binnen het domein van de Staat. De paper is immers gepubliceerd door het tijdschrift Eurosurveillance. Overigens is die informatie deels ook vertrouwelijk. Ook hier is dus niet duidelijk op welke – in het kader van de door [verzoeker01 c.s.] in te stellen vordering door de Staat betwiste en door [verzoeker01 c.s.] te bewijzen – feiten, het verhoor van deze getuigen betrekking zou moeten hebben.
4.10.
Daar komt nog bij dat de Staat onweersproken heeft gesteld dat de kern van de paper – en datgene waar [verzoeker01 c.s.] kritiek op hebben – de identificatie van twee target-genen is, waarop een SARS-CoV-2-PCR betrouwbaar kan testen. In de loop van de pandemie hebben andere onderzoekers echter meer target-genen geïdentificeerd en gepubliceerd, die specifiek voor dat virus zijn. In Nederland worden inmiddels door de op kwaliteit getoetste laboratoria in ieder geval 15 andere target-genen in verschillende combinaties als ‘target’ in hun PCR gebruikt, aldus de Staat. De Staat heeft bovendien toegelicht dat en waarom het aantal positieve testuitslagen niet het enige criterium is dat wordt betrokken bij de beslissing ten aanzien van de te treffen maatregelen die beogen het SARS-CoV-2 virus te bestrijden. [verzoeker01 c.s.] hebben hun belang bij het horen van deze getuigen niet nader onderbouwd in het licht van dat betoog.
Conclusie en proceskostenveroordeling
4.11.
Concluderend kan worden vastgesteld dat [verzoeker01 c.s.] met de Staat van mening verschillen over diverse onderwerpen, gerelateerd aan de vordering die [verzoeker01 c.s.] willen instellen tegen de Staat in een nog te starten procedure, maar dat [verzoeker01 c.s.] in dat kader niet duidelijk hebben kunnen maken dat er sprake is van feiten – niet zijnde opinies –, die [verzoeker01 c.s.] boven water moeten krijgen, alvorens een bodemprocedure te kunnen starten en die tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Daarmee strandt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij gebrek aan belang. [verzoeker01 c.s.] kunnen de bodemprocedure starten op basis van de stellingen die zij over deze onderwerpen innemen, waarbij zij uiteraard altijd nog nader bewijs daarvan kunnen aanbieden. Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank op dat zij zich over de gegrondheid van de inhoudelijke stellingen over en weer in deze procedure geen oordeel heeft gevormd (en heeft kunnen vormen). Daar leent deze procedure zich niet voor.
4.12.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker01 c.s.] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker01 c.s.] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.793,-, te weten € 667,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris voor de advocaten.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2021.
ts