ECLI:NL:RBDHA:2021:17133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/5294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor contra-expertise in asielprocedure

In deze zaak heeft eiseres, een Iraakse asielzoeker, verzocht om vergoeding van de kosten voor een contra-expertise door dr. [A]. Dit verzoek werd door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) afgewezen, omdat het niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 oktober 2021 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de contra-expertise noodzakelijk was om de conclusies van het Bureau Documenten te weerleggen. Eiseres voerde aan dat de eisen van het COA een belemmering vormden voor het verkrijgen van een contra-expertise, wat in strijd zou zijn met het beginsel van equality of arms.

De rechtbank heeft overwogen dat het COA beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de expertise van dr. [A] niet voldeed aan de vereisten voor een forensisch-technisch onderzoek. Eiseres heeft niet aangetoond dat dr. [A] over de benodigde vaardigheden en referentiemateriaal beschikt. De rechtbank concludeert dat het COA in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking komt voor de vergoeding van de kosten voor de contra-expertise. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en openbaar gemaakt op 6 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1985, van Iraakse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 10 augustus 2021 verzocht om toestemming voor de vergoeding van de kosten van een contra-expertise documentenonderzoek door dr. [A] (hierna: [A] ) van € 400,-.
Verweerder heeft eiseres op 26 augustus 2021 gevraagd om nadere gegevens ter beoordeling van haar verzoek. Eiseres heeft deze vraagstelling vertaald en doorgezet naar [A] , die daarop op 27 augustus 2021 heeft gereageerd. Eiseres heeft op 31 augustus 2021 haar verzoek met de reactie van [A] aangevuld.
In het besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen. Volgens verweerder voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden om voor toekenning in aanmerking te komen.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de geschreven en ongeschreven rechtsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het beginsel van equality of arms. Volgens eiseres is de contra-expertise noodzakelijk om de conclusies van Bureau Documenten te weerleggen. [A] is eiseres door Vluchtelingenwerk aangeraden. Ook is zijn contra-expertise door de rechtbank Middelburg betrokken in de uitspraak van 19 februari 2018 [1] . Volgens eiseres is [A] , gezien zijn achtergrond, kennis en vaardigheden, geschikt. Dat [A] niet alle antwoorden van verweerder wilde beantwoorden, doet daar niet aan af. Volgens eiseres zijn de eisen van het COA hierbij aan te merken als een belemmering om een contra-expertise te krijgen en daarmee in strijd met het beginsel van equality of arms.
2. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel g van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) is bepaald dat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval omvat de betaling van buitengewone kosten.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling, die hij heeft gemaakt.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat buitengewone kosten noodzakelijke kosten zijn die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) [2] volgt dat het COa bij de toepassing van artikel 17, eerste lid en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsvrijheid toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan het COa om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat het COa vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten.
De rechtbank moet de uitkomst van die beoordeling terughoudend toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank ook moet toetsen of de besluitvorming voldoet aan vereisten van zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering. De rechtbank mag bij die toetsing zijn oordeel over de noodzakelijkheid van de kosten echter niet in de plaats stellen van dat van het COa.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat om een volwaardige contra-expertise te kunnen verrichten de in te schakelen expert dient te beschikken over technisch-forensische vaardigheden, zodat hij in staat is een document te onderzoeken. Daarnaast dient hij te beschikken over betrouwbaar referentiemateriaal, zodat hij een vergelijking met het te onderzoeken document kan maken. Een documentenonderzoek is, naast een tactische beoordeling (een onderzoek waar getoetst wordt op combinaties zoals staatsvormen, wapens, afgifte, data en dergelijke), namelijk ook een technische beoordeling (een onderzoek naar de wijze waarop documenten worden vervaardigd) waarbij, onder meer, het document wordt vergeleken met beschikbaar referentiemateriaal.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is aangetoond dat de heer [A] beschikt over de benodigde forensisch-technische expertise en vaardigheden en tevens de beschikking heeft over betrouwbaar bronnenmateriaal. Uit de ingediende stukken (waaronder het cv van [A] ) blijkt dat [A] geen forensisch-technische achtergrond heeft. Ook heeft [A] in zijn reactie van 27 augustus 2021 geen antwoord willen geven op de vragen van verweerder hierover van 26 augustus 2021. Verweerder heeft dan kunnen concluderen dat [A] met zijn achtergrond niet in staat is een forensisch technisch onderzoek te verrichten. Ook heeft verweerder kunnen twijfelen aan het voorhanden zijn van referentiemateriaal, nu in de opsomming van werkzaamheden in het cv van [A] niet een vergelijking met betrouwbaar bronnenmateriaal is opgenomen. Dat Vluchtelingenwerk [A] heeft aangeraden en [A] kennelijk door de rechtbank Middelburg in een beroepsprocedure is geaccepteerd, betekent niet dat [A] voor de door eiseres gewenste contra-expertise beschikt over de juiste forensisch-technische expertise en vaardigheden.
6. Van strijd met het beginsel van equality of arms is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat eiseres door de voorwaarden van verweerder in het geheel geen contra-expert kan vinden, heeft zij niet met stukken of anderszins onderbouwd.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding van de kosten voor een contra-expertise.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 19 maart 2010, ECLI:NL:RVS:BL9320