In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 6 december 2019. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de beslistermijn verlengd naar zes maanden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit en heeft op 15 oktober 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres was niet verschenen ter zitting, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er al een dwangsom van € 672,- aan eiseres was toegekend. Eiseres heeft echter aangevoerd dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een overmachtssituatie door het coronavirus, en dat verweerder ook over de periode van 11 september 2020 tot 22 februari 2021 dwangsommen had verbeurd. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-, waarvan nog € 770,- aan eiseres moest worden uitbetaald.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, verweerder veroordeeld tot betaling van de dwangsom, het griffierecht en de proceskosten. Eiseres heeft recht op een vergoeding van € 267,- voor de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.