ECLI:NL:RBDHA:2021:17112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 20/7704
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en vaststelling dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 6 december 2019. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de beslistermijn verlengd naar zes maanden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit en heeft op 15 oktober 2020 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres was niet verschenen ter zitting, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt stelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er al een dwangsom van € 672,- aan eiseres was toegekend. Eiseres heeft echter aangevoerd dat verweerder de maximale dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een overmachtssituatie door het coronavirus, en dat verweerder ook over de periode van 11 september 2020 tot 22 februari 2021 dwangsommen had verbeurd. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-, waarvan nog € 770,- aan eiseres moest worden uitbetaald.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, verweerder veroordeeld tot betaling van de dwangsom, het griffierecht en de proceskosten. Eiseres heeft recht op een vergoeding van € 267,- voor de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1990] , van Iraanse nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Hijma)
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts)

Procesverloop

Op 6 december 2019 heeft [referent] (referent) ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2019 aangekondigd dat nader onderzoek nodig is en dat de beslistermijn daarom wordt verlengd naar zes maanden.
Op 27 augustus 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
Op 3 september 2020 heeft verweerder gereageerd op de ingebrekestelling.
Op 15 oktober 2020 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
Partijen hebben over en weer bij brieven/faxbericht van 11 november 2020 (verweerder),
15 november 2020 (eiseres), 3 december 2020 (verweerder en eiseres) op elkaars standpunten over de verschuldigdheid van een dwangsom gereageerd.
Bij faxbericht van 5 februari 2021 heeft eiseres de rechtbank verzocht om een uiterste termijn op te leggen waarbinnen verweerder op haar aanvraag dient te beslissen.
Bij faxbericht van 24 mei 2021 heeft eiseres meegedeeld dat verweerder op 18 maart 2021 op haar aanvraag heeft beslist en dat verweerder een dwangsom van € 672,- heeft vastgesteld. Eiseres is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde dwangsom. Bij brief van 9 juni 2021 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is het beroep ontvankelijk?
1. Bij brief van 9 juni 2021 stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er reeds een dwangsom van € 672,- aan eiseres is toegekend. Verweerder stelt dat eiseres daarom geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
2. In de brief van 24 mei 2021 heeft eiseres gemotiveerd aangevoerd dat verweerder de maximale dwangsom van € 1442,- is verschuldigd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een belang heeft bij de beoordeling van de vraag of verweerder de hoogte van de dwangsom juist heeft vastgesteld. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Heeft verweerder de dwangsom juist vastgesteld?
3. Verweerder stelt zich in het besluit van 18 maart 2021 op het standpunt dat hij geen dwangsom verschuldigd is over de periode 11 september 2020 tot 23 februari 2021, omdat in deze periode geen VC-gehoor kon plaatsvinden op de Nederlandse ambassade te Teheran. Er was sprake van een overmachtssituatie, omdat de Nederlandse ambassades in het buitenland sinds 18 maart 2020 waren gesloten. Het VC-gehoor met eiseres kon pas op 22 februari 2021 plaatsvinden, zodat verweerder pas op 23 februari 2021 op de aanvraag van eiseres kon beslissen. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar het ‘Informatiebericht 2021/29 Nareis opschorten dwangsom’. Verder heeft verweerder toegelicht dat hij over de periode van
23 februari 2021 tot en met 18 maart 2021 dwangsommen heeft verbeurd, zodat de dwangsom op € 672,- (14 x € 23,- + 10 x € 35,-) is bepaald.
4. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een overmachtssituatie door het coronavirus. De rechtbank overweegt dat een overmachtssituatie niet snel mag worden aangenomen. Het moet gaan om een onmogelijkheid om te beslissen veroorzaakt door uitzonderlijke onvoorziene omstandigheden buiten de invloedssfeer van het bestuursorgaan. De overmachtssituatie houdt op te bestaan zodra de weggevallen cruciale stap in de besluitvorming kan worden hersteld of zodra een alternatief beschikbaar is door inspanningen die in redelijkheid van het bestuursorgaan kunnen worden gevraagd. De rechtbank begrijpt dat het in het begin van de coronapandemie niet mogelijk was om te horen op de ambassade in Teheran en dat het enige tijd kost om de werkprocessen aan te passen. Verweerder heeft echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze is gezocht naar alternatieven. Dit valt ook niet uit het Informatiebericht 2021/29 af te leiden. De niet onderbouwde stelling dat het in de gehele periode van 11 september 2020 tot 22 februari 2021 niet mogelijk is geweest om een gehoor te laten plaatsvinden, is dan ook onvoldoende om een overmachtssituatie aan te nemen. Hieruit volgt dat verweerder ook over deze periode dwangsommen heeft verbeurd. Eiseres heeft verweerder op 27 augustus 2020 in gebreke gesteld en daarna zijn meer dan 42 dagen verstreken voordat verweerder op de aanvraag van eiseres heeft beslist. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag, € 1.442,-. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat aan eiseres al een bedrag van € 672,- is uitbetaald. Dit betekent dat verweerder nog een bedrag van € 770,- aan eiseres is verschuldigd.
5. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,- (0,5 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,-).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-, waarvan verweerder nog € 770,- aan eiseres dient uit te betalen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van L.Y. Wong griffier
.De beslissing is uitgesproken op 23 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
- de griffier is verhinderd - de rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen - de uitspraak te ondertekenen -
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.