ECLI:NL:RBDHA:2021:17110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
NL20.8743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, had een verzoek ingediend om vergoeding van zijn proceskosten na een procedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door T. Hogervorst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op 22 juli 2021 bereid was om de proceskosten van de eiser te vergoeden tot een bedrag van € 374,-.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de mogelijkheid om een partij te veroordelen tot betaling van de proceskosten, zoals vermeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De eiser had op 14 april 2020 beroep ingesteld omdat er niet tijdig was beslist op zijn aanvraag. Na een inwilligend besluit op 27 juli 2020 en een dwangsom van € 184,-, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op 25 augustus 2020 gegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, omdat de Staatssecretaris pas na het indienen van het beroep en het gegrond verklaren van het verzet een beslissing heeft genomen, de eiser recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat, gezien de aard van de zaak en het feit dat de eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld, een lager bedrag van € 374,- wordt toegekend, rekening houdend met een wegingsfactor van 0,5. De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8743
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Hogervorst).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft op 22 juli 2021 laten weten dat hij bereid is de proceskosten van
verzoeker te vergoeden tot een bedrag van € 374.-.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan beslissen dat een van de partijen de proceskosten van de andere partij moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Verzoeker heeft op 14 april 2020 beroep ingesteld, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Verweerder heeft op 27 juli 2020 een inwilligend besluit genomen. Verweerder heeft bij besluit van 19 augustus, aan eiser een dwangsom toegekend van
€ 184,-. Bij uitspraak van 25 augustus 2020 is het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Op diezelfde dag is verzoeker in verzet gegaan tegen deze uitspraak. Deze uitspraak is op 10 februari 2021 gegrond verklaard. Verweerder heeft daarna de dwangsom aan verzoeker uitbetaald. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. Omdat verweerder pas nadat verzoeker in beroep is gegaan en het verzet gegrond is verklaard een beslissing heeft genomen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bbp is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
11 oktober 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.