ECLI:NL:RBDHA:2021:17067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
NL21.10478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens gebrek aan geloofwaardige risico's bij terugkeer naar Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 juni 2021 was afgewezen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade liep, onder andere door de onveilige situatie en de dreiging van rekrutering door milities. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat niet aannemelijk was dat eiser daadwerkelijk een reëel risico op ernstige schade liep. De rechtbank verwees naar het ambtsbericht van Irak uit 2019, waaruit bleek dat de situatie niet zodanig was dat elke burger een reëel risico liep. Eiser had geen bewijs geleverd ter onderbouwing van zijn claims over de risico's bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking kwam voor internationale bescherming. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. Lange, met mr. M.P.M. Veerman-Timmer als griffier. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10478
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Besluit en beroepsgronden
1. Eiser is geboren op [2000] en heeft de Iraakse nationaliteit. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Hij heeft als relevante elementen van het asielrelaas aangemerkt:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de bezetting door Islamitische Staat (IS) in 2014 en de daarop volgende autobom in 2016;
de verplichting voor eiser om een wapen te dragen bij terugkeer naar Irak.
Verweerder heeft de elementen onder a en b geloofwaardig gevonden, maar het element onder c niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiser op basis van de elementen a en b niet in aanmerking komt voor internationale bescherming. Die elementen zijn volgens verweerder niet te herleiden tot een vervolgingsgrond uit het Vluchtelingenverdrag (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000), en niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade
(artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000).
2. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert aan dat hij bij terugkeer naar Irak wel een reëel risico loopt op ernstige schade. De mensenrechtensituatie in Irak is volgens hem, mede door de bomaanslagen die daar plaatsvinden, op dit moment zodanig dat hij dat risico loopt. Daarbij komt volgens eiser dat hij als jongere zal worden gerekruteerd door een van de milities die in Irak actief zijn. Eiser zal die rekrutering weigeren, zodat hij ook daarom bij terugkeer risico op ernstige schade loopt.
Wettelijk kader
3. In paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat hoe verweerder beoordeelt of een vreemdeling bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico op ernstige schade loopt, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Volgens dat beleid kan zich in een van de volgende situaties een risico op ernstige schade voordoen:
in het land van herkomst is sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen alleen door hun aanwezigheid daar risico lopen op ernstige schade, de zogenaamde ’15-C situatie’;
de vreemdeling behoort tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade;
de vreemdeling komt op grond van het beleid inzake kwetsbare minderheidsgroepen in aanmerking voor een vergunning vanwege het risico op ernstige schade;
e vreemdeling maakt op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Verweerder heeft er in dat verband allereerst terecht op gewezen dat er in Irak geen sprake is van de situatie zoals hierboven genoemd in overweging 3, onder a. Verweerder heeft in dat kader terecht verwezen naar het ambtsbericht van Irak van 2019. Daaruit volgt weliswaar dat er veiligheidsincidenten zijn waarbij ook burgers worden getroffen, maar niet dat het geweld dusdanig wijdverspreid is dat elke burger, alleen door zijn aanwezigheid, daar een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank van 29 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:3800. Verweerder heeft er in het besluit ook onbestreden op gewezen dat burgers in Irak een redelijk normaal dagelijks leven kunnen leiden door onder meer de beschikbaarheid van water en elektriciteit. Eiser heeft bovendien geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door de bomaanslagen in Irak desalniettemin een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer.
6. Verweerder heeft zich verder, voor wat betreft het door eiser gestelde risico op rekrutering, terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees daarover niet heeft onderbouwd. Eiser heeft niet uitgelegd waarop hij zijn vermoeden baseert dat hij bij
terugkeer een wapen moet dragen en moet vechten. Verweerder heeft daarbij verder kunnen betrekken dat in Irak geen dienstplicht bestaat. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
5. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 2 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.