ECLI:NL:RBDHA:2021:17064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL21.18115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de toepassing van lichter middel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, van Indiase nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 november 2021, maar de zitting werd geschorst vanwege de afwezigheid van een tolk. De behandeling werd voortgezet op 6 december 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Akkas, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. H. Remerie.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd in het belang van de openbare orde, omdat er op korte termijn een geldig Belgisch verblijfsdocument voor eiser beschikbaar was voor zijn overdracht naar België. Eiser betwistte deze grond niet, maar stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitvoering van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat verweerder op 22 november 2021 al een betekenisvolle handeling had verricht door een vertrekgesprek met eiser te voeren, en dat de actie op 25 november 2021 voldoende voortvarend was.

Eiser voerde verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring, aangezien hij had aangegeven Nederland te willen verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder deugdelijk had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18115
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2021 door middel van een beeldverbinding op zitting behandeld. De behandeling ter zitting is toen geschorst in verband met de afwezigheid van een tolk. De behandeling is voortgezet ter zitting van 6 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Indiase nationaliteit en is geboren op [1972] .
2. Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat er op korte termijn een geldig Belgisch verblijfsdocument voorhanden is voor de overdracht van eiser naar België. Tegen deze achtergrond heeft verweerder eiser in bewaring gesteld in het belang van de openbare orde1. Eiser heeft deze grond van de maatregel niet betwist.
1. Artikel 59, tweede lid, van de Vw.
3. De maatregel is eiser op 18 november 2021 opgelegd. Verweerder heeft op
25 november 2021 actie ondernomen in de richting van Bureau Dublin. Volgens eiser heeft verweerder aldus zijn overdracht naar België onvoldoende voortvarend ter hand genomen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Verweerder heeft al op 22 november 2021 een betekenisvolle handeling verricht in het kader van de verwijdering van eiser uit Nederland. Verweerder heeft immers toen met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder op 25 november 2021 concreet actie ondernomen om eiser naar België verwijderd te krijgen. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
4. Volgens eiser heeft verweerder moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft zelf aangegeven dat hij uit Nederland wil vertrekken. Zijn Belgische verblijfsdocument is in het bezit van verweerder en verweerder weigert om hem dit ter beschikking te stellen. Verweerder had hem de gelegenheid moeten geven om Nederland zelfstandig te verlaten. Eiser wijst in dit verband op artikel 59, derde lid, van de Vw.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat ten aanzien van eiser niet met een lichter middel kon worden volstaan. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser in januari 2020 de aanzegging heeft gekregen om terug te keren naar België. Eiser heeft hieraan geen gevolg gegeven, ondanks dat hij in de periode tot 12 maart 2020 beschikte over zijn Belgische verblijfsdocument. Ook na 12 maart 2020, nadat verweerder het Belgische verblijfsdocument van eiser had ingenomen, heeft eiser geen actie ondernomen waaruit verweerder heeft kunnen afleiden dat eiser daadwerkelijk voornemens was om Nederland te verlaten. Daar komt bij dat eiser in Nederland niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Deze omstandigheden in onderling verband bezien, maken dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Dit maakt dat een lichter middel dan de maatregel van bewaring niet is aangewezen. Hierdoor is er voor eiser ook geen gelegenheid om Nederland zelfstandig te verlaten. De beroepsgrond faalt daarom.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
07 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentnummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.