Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
,verzoeker
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een man van Syrische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 november 2021 was afgewezen. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard, waarop de verzoeker beroep instelde tegen dit besluit. Tevens verzocht hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting vond plaats op 14 december 2021, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.T.W. van Dijk, en een tolk, W. Jaafar, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J. Kaikai. Tijdens de zitting werd het verzoek om voorlopige voorziening behandeld, maar de voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening, aangezien er op dezelfde dag ook uitspraak werd gedaan in een andere zaak (NL21.18373) die samenhangt met het verzoek.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd op dezelfde dag bekendgemaakt en is openbaar gemaakt via de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.