ECLI:NL:RBDHA:2021:17059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.18573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herhaalde asielaanvraag van Syrische nationaliteit op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een Syrische eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder, op 29 juni 2018, een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wat leidde tot een inreisverbod van tien jaar. Eiser heeft op 3 augustus 2021 een nieuwe aanvraag ingediend, vergezeld van een document dat volgens hem een arrestatiebevel is, en dat zou aantonen dat hij niet kan terugkeren naar Syrië vanwege het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze herhaalde aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat het overgelegde document geen nieuw bewijs zou opleveren dat de eerdere beslissing zou kunnen veranderen.

De rechtbank heeft de zaak op 14 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag niet-ontvankelijk had kunnen verklaren, omdat het nieuwe document geen nieuwe informatie bevatte die zou kunnen leiden tot een ander oordeel over de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod in rechte vaststonden en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld hoefde te worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18573
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18574, op 14 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Jaafar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eerste aanvraag
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] . Eiser heeft eerder, op 29 juni 2018, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag heeft verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarbij een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op eiser van toepassing is. Het beroep dat eiser hiertegen heeft ingediend is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 2 november 2020, ongegrond verklaard (zaaknummer NL20.4833). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft het hoger beroep ongegrond verklaard bij uitspraak van 6 februari 2021 (zaaknummer 202005936/1/V2). De afwijzing van de eerste asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod staan daarom in rechte vast.
Herhaalde aanvraag
2. Op 3 augustus 2021 heeft eiser via een M35-O formulier opnieuw een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij deze aanvraag heeft eiser een document, volgens eiser een arrestatiebevel, overgelegd. Dit arrestatiebevel heeft eiser via een advocaat in [plaats] ontvangen op 13 juli 2021. Het arrestatiebevel toont volgens eiser aan dat hij al bijna tien jaar wordt gezocht. Het bewijst volgens eiser dat hij niet kan terugkeren naar Syrië wegens risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat het overgelegde document niet kan leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure. In de eerdere procedure is namelijk geoordeeld dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op de asielaanvraag. Het overgelegde document ziet niet op de vraag of artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op eiser. Daarnaast had het
document in de eerste procedure overgelegd kunnen worden. Ook twijfelt verweerder aan de authenticiteit van het document gelet op verschillende discrepanties tussen het document en de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Verder overweegt verweerder dat de duurzaamheids- en proportionaliteitstoets op grond van paragraaf C2/7.10.2.6. van de Vreemdelingencirculaire niet ambtshalve wordt toegepast. Eiser voldoet niet aan de eerste voorwaarde om van duurzaamheid te spreken. Dan moet namelijk sprake zijn van een verblijf van tien jaar in Nederland.
Gronden beroep
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag inhoudelijk had moeten beoordelen. Uit het arrest L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021 van het Hof van de Europese Unie1 volgt volgens eiser dat een herhaalde aanvraag niet alleen kan worden afgewezen omdat de
authenticiteit van een document niet vast te stellen is. Dit arrest is ook van toepassing op 1F- zaken. Bij de feitelijke vaststelling of sprake is van een nieuw element of bevinding kan de verwijtbaarheid geen rol spelen. Verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar het arrestatiebevel. Ook heeft verweerder ten onrechte afgezien van een gehoor op grond van paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire. De gestelde tegenstrijdigheden had verweerder namelijk opgehelderd kunnen krijgen tijdens een gehoor. Uit de verklaringen die eiser heeft afgelegd volgt dat er geen sprake is van de tegenstrijdigheden die verweerder heeft genoemd.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. In de vorige asielprocedure is namelijk vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet. Het staat in rechte vast dat verweerder terecht artikel 1F, aanhef en onder a, b en c, van het Vluchtelingenverdrag heeft tegengeworpen. Het nieuwe document dat nu is overgelegd kan niet tot een ander oordeel leiden over de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag omdat het op dat punt geen nieuwe informatie bevat. Daarin heeft verweerder reden kunnen zien om eiser niet te horen op grond van paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire. De uitspraken waar eiser naar verwijst zijn in dit geval niet van toepassing aangezien de aanvraag van eiser is afgewezen omdat het
1. ECLI:EU:C:2021:478.
nieuwe document niet tot een ander oordeel kan leiden, niet omdat aan de authenticiteit van het overgelegde document wordt getwijfeld.
6. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Eisers aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
21 december 2021

Documentcode: [documentcode]