ECLI:NL:RBDHA:2021:17057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.1386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in asielprocedure na intrekking beroep tegen niet tijdig nemen van dwangsombesluit

In deze zaak heeft eiser op 5 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 24 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat er nog geen besluit was genomen op zijn aanvraag. De rechtbank Amsterdam heeft op 30 juli 2020 bepaald dat verweerder binnen 16 weken moest beslissen op de aanvraag, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet tijdig beslissen. Verweerder heeft op 24 december 2020 de asielaanvraag ingewilligd, maar geen beslissing genomen over de dwangsom. Eiser heeft op 11 januari 2021 verweerder opnieuw in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een dwangsombesluit en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 december 2020, geregistreerd onder NL21.492. Daarnaast heeft eiser op 28 januari 2021 een beroep ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombesluit, geregistreerd onder NL21.1386. Eiser heeft zijn beroepen later ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over het verzoek om proceskostenveroordeling in de zaak met nummer NL21.1386. Verweerder heeft in zijn brief van 28 april 2021 aangegeven niet bereid te zijn om de proceskosten van verzoeker te vergoeden, stellende dat de rechtbank onbevoegd is en er geen proceskosten verschuldigd zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen en dat het verzoek om proceskostenveroordeling kan worden toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 374,-, die verweerder aan verzoeker moet betalen. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is op 2 november 2021 bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1386
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Kleve).

Procesverloop

Eiser heeft op 5 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 24 maart 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat er nog geen besluit was genomen op zijn aanvraag. Bij uitspraak van 30 juli 2020 heeft de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bepaald dat verweerder binnen 16 weken moest beslissen op de aanvraag, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag. Bij besluit van 24 december 2020 heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd. In dit besluit heeft verweerder geen beslissing genomen over de dwangsom.
Op 11 januari 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een dwangsombesluit.
Omdat het besluit van 24 december 2020 geen beslissing inhield over de dwangsom, heeft eiser op 13 januari 2021 beroep ingesteld tegen dat besluit. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer NL21.492.
Op 28 januari 2021 heeft eiser een beroep niet tijdig ingediend vanwege het uitblijven van een dwangsombesluit. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer NL21.1386. De ingebrekestelling van 11 januari 2021 behoort tot de gedingstukken in deze procedure.
Op 1 maart 2021 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen over de dwangsom. Eiser heeft vervolgens zijn beroepen in beide zaken ingetrokken. Hij heeft hierbij in beide zaken gevraagd om een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak gaat over het verzoek om een proceskostenveroordeling in de zaak met nummer NL21.1386.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
2.1.
Verweerder geeft in zijn brief van 28 april 2021 aan dat hij niet bereid is om de proceskosten van verzoeker te vergoeden. Volgens verweerder is de rechtbank onbevoegd en daarom zouden er geen proceskosten zijn verschuldigd. Een ingebrekestelling op grond van artikel 4:17 van de Awb ziet niet op ambtshalve te nemen besluiten (lees: dwangsombesluiten). Verweerder verwijst hierbij naar een uitsprak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).1
2.2.
Verweerder merkt verder op dat de vaststelling van een rechterlijke dwangsom door het bestuursorgaan plaatsvindt op basis van een rechterlijke uitspraak en niet op basis van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Dit is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
2.3.
Ten slotte voert verweerder aan dat het niet in behandeling nemen van een ingebrekestelling geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Een ingebrekestelling is namelijk geen aanvraag, dus de reactie daarop is geen besluit. Hierdoor moet de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
2.4.
In zijn brief van 28 april 2021 geeft verweerder aan dat er geen proceskosten zijn verschuldigd omdat de rechtbank onbevoegd is ten aanzien van het voorliggende geschil over het uitblijven van de vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van eventuele dwangsommen. Verweerder verwijst daarbij naar het briefverweer van 15 februari 2021.
3. De rechtbank is het niet eens met het standpunt van verweerder. De rechtbank verwijst daarbij naar dezelfde uitspraak van de Afdeling als verweerder. In die uitspraak staat vermeld dat verweerder op grond van artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom kan verbeuren als er niet tijdig een dwangsombesluit wordt genomen, maar dat het wel degelijk mogelijk is om hiertegen een beroep in te dienen bij de bestuursrechter.2 De rechtbank is bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Nu er verder geen overig verweer is gevoerd tegen het verzoek om een proceskostenveroordeling, kan dat verzoek worden toegewezen.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0.5). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
02 november 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.