ECLI:NL:RBDHA:2021:17045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.19486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken en de medewerkingsplicht voor PCR-testen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 13 december 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De Staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht van de eiser aan Zwitserland op basis van de Dublinverordening. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen beroepsgronden had ingediend tegen de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen. De rechtbank verwierp de stelling van de eiser dat de maatregel onrechtmatig was omdat hij eerder had geweigerd een PCR-test te ondergaan. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet alleen was opgelegd vanwege de weigering van de PCR-test, maar ook vanwege eerdere overtredingen van de meldplicht door de eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 december 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19486
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Palanciyan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988]. Vast staat dat Zwitserland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling vaneisers asielaanvraag.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De zware gronden 3a en 3b zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd in de maatregelvan bewaring. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
5. Namens eiser is aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat deze uitsluitend is opgelegd omdat eiser eerder heeft geweigerd een PCR-test te doen. Eiser is nu wel bereid om een PCR-test te doen en daarom had kunnen worden volstaan met het opleggen van een meldplicht.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiser heeft gesteld, is de maatregel van bewaring niet alleen opgelegd omdat eiser eerder een PCR-test heeft geweigerd. Uit de maatregel van bewaring blijkt namelijk dat eiser twee keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken en zich niet aan de opgelegde meldplicht heeft gehouden. Gelet hierop acht de rechtbank het risico aanwezig dat eiser zich (opnieuw) aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken als hem nu een meldplicht zou worden opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Misschien ten overvloede overweegt de rechtbank dat het ondergaan van een PCR- test valt onder de zogenoemde medewerkingsplicht.1
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Vergelijk onder meer de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats d.d. 7 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4358
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
23 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking
van dit proces-verbaal.