ECLI:NL:RBDHA:2021:17026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
NL21.12619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Minister van Buitenlandse Zaken, en de verweerder inzake de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. Eiseres, woonachtig in de Dominicaanse Republiek, had op 19 april 2021 een visum aangevraagd om haar in Nederland wonende echtgenoot te bezoeken. De aanvraag werd op 20 april 2021 afgewezen, omdat eiseres het doel van haar verblijf en de omstandigheden onvoldoende had aangetoond. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 5 juli 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 29 december 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet voldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst had aangetoond. De rechtbank benadrukte dat de stukken die eiseres ter onderbouwing van haar argumenten had ingediend, pas tijdens de beroepsprocedure waren overgelegd en dus niet konden worden meegenomen in de beoordeling van het bestreden besluit. Eiseres had niet aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte, en de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet aan de vereisten voldeed.

De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres niet had gespecificeerd op welke manier de door haar genoemde zaken gelijk waren aan haar situatie. Tot slot oordeelde de rechtbank dat verweerder eiseres niet hoefde te horen in bezwaar, omdat de besluiten duidelijk waren en de argumenten van eiseres niet tot een ander besluit hadden kunnen leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12619
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: K. Kana).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 5 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.12620), op 29 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van haar gemachtigde.
Daarnaast is referent verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres woont in de Dominicaanse Republiek en heeft op 19 april 2021 een visum aangevraagd om haar in Nederland wonende echtgenoot, de heer [A] (referent), te bezoeken.
3. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond.1 Verder is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres tijdig zal terugkeren naar de Dominicaanse Republiek, omdat de sociale en economische binding met dat land onvoldoende is aangetoond.2 Tot slot vindt verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van haar verblijf in Nederland en voor haar terugreis naar de Dominicaanse Republiek.3
Doel van het verblijf
4. Eiseres voert aan dat het doel van haar verblijf wel duidelijk is. Zij wil haar huwelijkspartner in Nederland bezoeken en dit blijkt evident uit de visumaanvraag.
5. De rechtbank oordeelt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiseres voldoende duidelijk zijn. Eiseres is getrouwd met referent en wilde hem bezoeken. Dit is verder ook niet betwist door verweerder.
Sociale en economische binding
6. Eiseres voert aan dat zij wel voldoende sociale binding heeft met haar land van herkomst, aangezien haar minderjarige zoon in de Dominicaanse Republiek achterblijft als zij naar Nederland zou komen. Eiseres is alleenstaande moeder en de vader van haar zoon is niet actief betroken bij de opvoeding. Haar zoon is dus volledig afhankelijk van haar en dit maakt dat zij voldoende sociale binding heeft met haar land van herkomst. Ter onderbouwing heeft eiseres een kopie van een geboortecertificaat overgelegd. Eiseres vindt daarnaast dat zij voldoende economische binding heeft met de Dominicaanse Republiek. Zij verwijst hierbij naar een kopie van een werkgeversverklaring en haar huurcontract, waaruit blijkt dat zij een vaste baan heeft en gebonden is aan een huurcontract tot en met 13 december 2023.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de afwijzing van de visumaanvraag van eiseres heeft mogen tegenwerpen dat er onvoldoende binding is met het land van herkomst. De hoofdregel is dat de rechtbank het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (ex-tunc toetsing). De rechtbank stelt vast dat de stukken waar eiseres naar verwijst pas zijn ingebracht tijdens de beroepsprocedure. Op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam, konden het geboortecertificaat, de werkgeversverklaring en de huurovereenkomst dus niet worden betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
1. Artikel 32, eerste lid sub a en onder ii, van de Visumcode.
2 Artikel 32, eerste lid sub b, van de Visumcode.
3 Artikel 32, eerste lid sub a en onder iii, van de Visumcode.
Voldoende middelen van bestaan
8. Eiseres voert aan dat verweerder onterecht heeft geoordeeld dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een kopie van een werkgeversverklaring en bankafschriften overgelegd. Daarnaast voert eiseres aan dat de garantsteller (referent) aan de voorwaarden voor een solvabele garantsteller voldoet. Zij verwijst hierbij naar een arbeidsovereenkomst die tot en met 31 oktober 2021 loopt. Tijdens de zitting heeft referent gezegd dat hij een nieuwe baan heeft, waarmee hij voldoende inkomen verdient om aan de voorwaarden voor garantsteller te voldoen.
9. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft dit dus bij de afwijzing van haar visumaanvraag mogen tegenwerpen. Ook hierbij is weer van belang dat eiseres de werkgeversverklaring en de bankafschriften pas in beroep heeft overgelegd. Verweerder heeft de stukken daarom niet mee kunnen en hoeven nemen in het bestreden besluit. Bovendien blijkt niet uit de stukken dat eiseres zelf over voldoende middelen beschikt, aangezien de bankafschriften scans van overboekingen door referent zijn. De rechtbank is het met verweerder eens dat het feit dat referent eiseres op financieel gebied ondersteunt er juist meer op duidt dat eiseres niet zelf over voldoende middelen beschikt. Over de overgelegde arbeidsovereenkomst van referent en de stelling dat hij voldoende inkomen verdient om als garantsteller op te treden, oordeelt de rechtbank dat dit onvoldoende is onderbouwd. De arbeidsovereenkomst van referent liep namelijk maar tot 31 oktober 2021 en het geregistreerd inkomen van referent was lager dan de minimumnorm. De stelling dat referent een gedeelte van zijn inkomen contant verdiende en dat zijn arbeidsovereenkomst met een jaar was verlengd, is niet met stukken onderbouwd. De omstandigheid dat referent per 7 januari 2022 bij [bedrijf] gaat werken, speelt in deze procedure geen rol omdat referent deze baan nog niet had toen het bestreden besluit werd genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
10. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank dat dit onvoldoende is gemotiveerd. Eiseres heeft niet gespecificeerd op welke manier de zaken waarnaar zij verwijst gelijk zijn aan die van haar. De enkele verwijzing naar uitspraken van rechtbanken is niet genoeg om een beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
11. Tot slot stelt eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en het bezwaar niet als kennelijk ongegrond had mogen afdoen.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiseres niet hoefde te horen, omdat het primaire en het bestreden besluit duidelijk zijn en de argumenten die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit.4 Verweerder stelt terecht in het verweerschrift dat een hoorzitting niet bedoeld is voor het aanleveren van stukken die
4 De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
tijdens de aanvraag of het bezwaar al ingediend hadden kunnen en moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
31 december 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.5
5 Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw.