ECLI:NL:RBDHA:2021:17026
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met land van herkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Minister van Buitenlandse Zaken, en de verweerder inzake de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf. Eiseres, woonachtig in de Dominicaanse Republiek, had op 19 april 2021 een visum aangevraagd om haar in Nederland wonende echtgenoot te bezoeken. De aanvraag werd op 20 april 2021 afgewezen, omdat eiseres het doel van haar verblijf en de omstandigheden onvoldoende had aangetoond. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 5 juli 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde.
Tijdens de zitting op 29 december 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet voldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst had aangetoond. De rechtbank benadrukte dat de stukken die eiseres ter onderbouwing van haar argumenten had ingediend, pas tijdens de beroepsprocedure waren overgelegd en dus niet konden worden meegenomen in de beoordeling van het bestreden besluit. Eiseres had niet aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte, en de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat eiseres niet aan de vereisten voldeed.
De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres niet had gespecificeerd op welke manier de door haar genoemde zaken gelijk waren aan haar situatie. Tot slot oordeelde de rechtbank dat verweerder eiseres niet hoefde te horen in bezwaar, omdat de besluiten duidelijk waren en de argumenten van eiseres niet tot een ander besluit hadden kunnen leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.