ECLI:NL:RBDHA:2021:17025
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, welke door verweerder was afgewezen in een besluit van 20 april 2021. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd in een besluit van 5 juli 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk. Verweerder was afwezig, maar had zich afgemeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Verzoekster had aangevoerd dat zij en haar man elkaar al twee jaar niet hadden gezien, wat voor wrijving in hun relatie zorgde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat dit enkele feit niet voldoende was om te concluderen dat er een spoedeisend belang bestond voor het verlenen van een visum.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op 31 december 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.