ECLI:NL:RBDHA:2021:17024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
NL21.10386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van gevaar voor volksgezondheid en EU-inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, woonachtig in Marokko, had op 29 maart 2021 een visum aangevraagd om haar in Nederland wonende dochter te bezoeken. De aanvraag werd op 6 april 2021 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 23 juni 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat het middelenvereiste niet tegen haar mocht worden ingeroepen en dat zij volledig gevaccineerd was tegen COVID-19. Ze voerde aan dat haar aanwezigheid in Nederland geen gevaar voor de volksgezondheid zou opleveren.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag niet op het middelenvereiste was gebaseerd, maar op het gevaar voor de volksgezondheid, in het kader van het EU-inreisverbod voor niet-essentiële reizigers. De rechtbank oordeelde dat de Minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiseres niet onder de uitzonderingscategorieën viel die per 1 juli 2021 van toepassing waren. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van het bestreden besluit moest plaatsvinden op basis van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment van het besluit, en dat de argumenten van eiseres niet konden leiden tot een ander besluit.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier S. Bazaz, en is bekendgemaakt op 31 december 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10386
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: K. Kana).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Daarnaast is referente verschenen.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres woont in Marokko en heeft op 29 maart 2021 een visum aangevraagd om haar in Nederland wonende dochter [A] (referente), te bezoeken. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft in het beroep aangevoerd dat het middelenvereiste niet mocht worden tegengeworpen en dat zij volledig gevaccineerd is tegen COVID-19. Verder vindt eiseres dat het belang om haar dochter en kleinkinderen in Nederland te ondersteunen onvoldoende is meegewogen. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder onvoldoende onderkend dat de aanwezigheid
van eiseres geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Anders dan eiseres kennelijk meent, heeft verweerder de visumaanvraag niet afgewezen op grond van het middelenvereiste. In het bestreden besluit heeft verweerder namelijk het volgende overwogen:
‘Benadrukt wordt dat de visumaanvraag van de vreemdeling niet is afgewezen op het gestelde onder a) iii.’
Verweerder heeft dus niet aan eiseres tegengeworpen dat zij over onvoldoende middelen zou beschikken.
5. Verweerder heeft de visumaanvraag alleen afgewezen wegens gevaar voor de volksgezondheid.1 Er geldt namelijk in de Europese Unie een inreisverbod (EU- inreisverbod) voor niet-essentiële reizigers om verdere uitbereiding van de wereldwijde coronapandemie te voorkomen.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder de visumaanvraag van eiseres ten tijde van het bestreden besluit moest afwijzen vanwege het EU-inreisverbod. Gevaar voor de volksgezondheid is namelijk een dwingende afwijzingsgrond en eiseres valt niet onder één van de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod. Weliswaar heeft verweerder in zijn verweerschrift erkend dat er per 1 juli 2021 een nieuwe uitzonderingscategorie bij is gekomen, namelijk voor mensen die een vaccinatiebewijs hebben. Maar het bestreden besluit is op 23 juni 2021 genomen, terwijl de nieuwe uitzondering op het inreisverbod vanaf 1 juli 2021 gold. De hoofdregel is dat de rechtbank het bestreden besluit toetst aan de hand van feiten en omstandigheden zoals deze waren toen het besluit op bezwaar werd genomen (ex-tunc toetsing). Op basis van die toetsing oordeelt de rechtbank dat verweerder het feit dat eiseres volledig gevaccineerd is niet hoefde mee te nemen in het bestreden besluit. Omdat sprake was van een dwingende afwijzingsgrond, mocht verweerder ook geen belangenafweging maken. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
7. Tot slot vindt eiseres dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en het bezwaar niet als kennelijk ongegrond had mogen afdoen.
1. Artikel 32, eerste lid sub a en onder vi, van de Visumcode.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder eiser niet hoefde te horen, omdat het primaire en het bestreden besluit duidelijk zijn en de argumenten die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd niet hadden kunnen leiden tot een ander besluit.2 De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
2 De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
31 december 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.3
3 Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw.