ECLI:NL:RBDHA:2021:17017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Albanese vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, had beroep aangetekend tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Dit besluit was genomen op 7 december 2021, waarbij de eiser ook een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring werd op 13 december 2021 opgeheven, maar de eiser trok zijn beroep tegen deze maatregel in op 16 december 2021.

De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 behandeld, waarbij de eiser niet aanwezig was. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. R. Hopman. De rechtbank overwoog dat de eiser van Albanese nationaliteit was en dat hij in een trailer was aangetroffen met de intentie om illegaal naar Engeland te reizen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond was. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangeroepen in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afhankelijk van de aard van de bestreden besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19160
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft op 13 december 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft op 16 december 2021 zijn beroep tegen de maatregel van bewaring ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990] .
2. Verweerder heeft in het terugkeerbesluit en het inreisverbod overwogen dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft alle gronden die aan het terugkeerbesluit liggen, bestreden. Ten aanzien van de zware gronden 3a en 3b voert eiser aan dat hij recht heeft op een vrije termijn. Hij is van Albanese nationaliteit en hij is in het bezit van een biometrisch paspoort. Een Albanees staatsburger heeft in principe een vrije termijn van drie maanden, aldus eiser.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, kan volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt. Voor een doorreis naar Engeland dient eiser in het bezit te zijn van een visum, omdat de visumvrijstelling voor Albanezen niet geldt voor Engeland. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 2018. Eiser is aangetroffen in een trailer in Rotterdam bij de Stena Line te Europoort. Uit ervaringsgegevens van verweerder is gebleken dat veel vreemdelingen zich de toegang verschaffen tot het kadeterrein om zo de grenscontroles te ontlopen door in te klimmen in vrachtwagens en containers welke verscheept worden naar Groot-Brittannië. Daarnaast heeft eiser in zijn gehoor bevestigd dat hij als doel had om naar Engeland te reizen:
"
Verbalisant: U bent vandaag tijdens de grenscontrole aangetroffen in een trailer. Ik heb het vermoeden dat u dat gedaan heeft om op illegale wijze naar Engeland te reizen, omdat u niet in het bezit bent van de juiste documenten. Klopt dit ?
Eiser: Ja"
5. Gelet op het korte verblijf in Nederland, de verklaringen van eiser en de wijze waarop hij probeerde naar Engeland te reizen, mocht verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, aannemen dat eiser het Schengengebied is ingereisd met de bedoeling om illegaal uit te reizen naar Engeland. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, de vrije termijn nooit is aangevangen en eiser zich bij binnenkomst had moeten melden bij de Nederlandse autoriteiten. Dat laatste heeft eiser niet gedaan. De bewaringsgronden onder 3a en 3b zijn samen voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2 ingevolge overweging 42 van de considerans van de Verordening (EU) 2016/399 (PB 2016, L 77),
de Schengengrenscode.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.