ECLI:NL:RBDHA:2021:17012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/4774 en AWB 21/4775
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake rechtmatig verblijf op grond van Unierecht

Op 3 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de rechtmatigheid van het verblijf van een Poolse eiser in Nederland. Eiser, die sinds 2016 in Nederland verblijft, had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de politie, waaruit bleek dat eiser niet als economisch actief of inactief kon worden aangemerkt, en dat hij niet beschikte over voldoende middelen van bestaan.

Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij wel een reële kans op werk had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was. Eiser had in het verleden wel gewerkt, maar sinds de coronacrisis had hij geen werk meer kunnen vinden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel niet in het voordeel van eiser uitviel.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, gezien zijn betalingsonmacht. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift van het proces-verbaal is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/4774 en AWB 21/4775

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

3 december 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , uit [land] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

In het besluit van 26 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser/verzoeker (hierna: eiser) geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
In het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 december 2021 op zitting behandeld. Daarbij waren de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Betalingsonmacht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek toe te wijzen, gelet op de overgelegde inkomensverklaring.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser is 28 jaar, komt uit Polen en heeft de Poolse nationaliteit. Hij is in 2016 naar Nederland gekomen voor werk. Eiser is onder meer staande gehouden voor het plegen van overlast (alcohol/drugs en zwerven) en voor overtreding van de APV [1] . Ook is eiser een aantal keren aangehouden wegens het plegen van winkeldiefstal. De politie heeft daarom onderzoek gedaan naar het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).. Reden daarvoor is dat uit een onderzoek van de politie is gebleken dat eiser niet als een economisch actieve of inactieve in de zin van artikel 8.12 , eerste lid, Vb is aan te merken. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland. Eiser heeft in het verleden een periode gewerkt voor een uitzendbureau, maar sinds de eerste helft van 2020 heeft eiser geen werkzaamheden in loondienst verricht. Eiser verricht ook geen werkzaamheden als zelfstandige. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij weer gaat werken. Verder is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiser beschikt over voldoende middelen van bestaan om in zijn onderhoud te voorzien. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel niet in voordeel van eiser laten uitvallen. Verweerder is niet gebleken dat eiser in Nederland een beschermingswaardig privéleven heeft.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser voert aan dat hij wel een reële kans op arbeid heeft. Dat eiser sinds maart 2020 niet meer of minder heeft gewerkt, hangt hoogstwaarschijnlijk samen met lockdown in Nederland. De coronacrisis raakt eiser als sociaal zwakkere, die via het uitzendbureau werkt op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst of 0-uren contract het hardst. Eiser is daarom hoogstwaarschijnlijk niet onvrijwillig werkloos geworden, althans de werkloosheid is buiten zijn schuld ontstaan en kan hem niet worden aangerekend. Eiser heeft voor corona wel gewerkt, dus niet gezegd kan worden dat hij geen reële kans op werk heeft.
Verblijf op grond van het Unierecht
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder eiser niet heeft hoeven aanmerken als economisch actieve als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid onder a, van het Vb. Eiser heeft zijn stelling dat hij een reële kans heeft op werk niet onderbouwd. De enkele stelling dat eiser voor de coronacrisis wel heeft gewerkt, is onvoldoende. Dit te meer nu verweerder op de zitting onweersproken heeft toegelicht dat eiser in de agrarische sector heeft gewerkt en dat er in deze sector sinds corona een tekort is aan arbeidskrachten. Het is daarom niet duidelijk waarom eiser sinds de eerste helft van 2020 niet heeft kunnen werken.
Belangenafweging
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de belangenafweging in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Eiser is al langere tijd in Nederland en heeft de meeste tijd gewerkt. Eiser heeft nimmer een beroep gedaan op publieke middelen en zonder betaalde arbeid in zijn levensonderhoud kunne voorzien. Eiser heeft in Nederland (economische) relaties opgebouwd en om die vanuit Polen te onderhouden is niet zinvol. Eiser heeft in Nederland contacten opgebouwd en heeft geen binding meer met Polen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel niet in voordeel van eiser uitvalt. Eiser heeft zijn gestelde belangen niet onderbouwd. Dat eiser al langere tijd in Nederland verblijft en hij de meeste tijd daarvan heeft gewerkt, heeft verweerder niet van doorslaggevend belang hoeven achten. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat niet is gebleken van belemmeringen om het privéleven in Polen voort te zetten. Dat geldt ook voor het feit dat eiser in Nederland een beter economisch perspectief heeft dan in Polen. Dat eiser geen beroep doet op bijstand, heeft verweerder evenmin van doorslaggevend belang hoeven vinden. Uit de rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat het op de weg van de vreemdeling ligt om aan te tonen dat hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Eiser heeft dat met deze enkele stelling niet aangetoond.
8. Het beroep is daarom ongegrond, zodat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2021 door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Fagel, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid
om de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met het proces-verbaal voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene Plaatselijke Verordening.
2.Zie de uitspraak van 25 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2504.