ECLI:NL:RBDHA:2021:17012
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake rechtmatig verblijf op grond van Unierecht
Op 3 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de rechtmatigheid van het verblijf van een Poolse eiser in Nederland. Eiser, die sinds 2016 in Nederland verblijft, had tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek van de politie, waaruit bleek dat eiser niet als economisch actief of inactief kon worden aangemerkt, en dat hij niet beschikte over voldoende middelen van bestaan.
Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij wel een reële kans op werk had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze stelling niet voldoende onderbouwd was. Eiser had in het verleden wel gewerkt, maar sinds de coronacrisis had hij geen werk meer kunnen vinden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel niet in het voordeel van eiser uitviel.
De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, gezien zijn betalingsonmacht. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift van het proces-verbaal is verzonden aan de betrokken partijen.