ECLI:NL:RBDHA:2021:17003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een asielzoeker en de grondslagen voor de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een asielzoeker, eiser, die van Russische nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 december 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 20 december 2021, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser betwistte de grondslag van de bewaring en voerde aan dat zijn asielaanvraag serieus was en niet enkel bedoeld om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen. Hij stelde dat zijn identiteit en nationaliteit al bekend waren bij de verweerder en dat er geen aanknopingspunten waren voor een Dublinclaim. De rechtbank overwoog dat de verweerder voldoende redenen had om aan te nemen dat eiser zijn asielaanvraag had ingediend om de terugkeer te verijdelen. De rechtbank oordeelde dat de grondslagen voor de maatregel van bewaring, met uitzondering van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, terecht waren toegepast.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19185
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Russische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982] .
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. Eiser betwist ten eerste dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw terecht aan hem is opgelegd. Eiser voert hiertoe aan dat hij zijn asielaanvraag niet louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen, maar dat dit een serieuze asielaanvraag betreft. Daarnaast voert eiser aan dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw onterecht aan hem is tegengeworpen. Zijn nationaliteit en identiteit waren namelijk al bekend bij verweerder. Ook voert eiser aan dat onderzocht had moeten worden of er sprake was van een Dublinclaim.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de feiten en omstandigheden mocht verweerder er redelijkerwijs van uitgaan dat eiser zijn asielaanvraag louter heeft ingediend
om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Twee eerdere asielaanvragen van eiser zijn afgewezen, eiser heeft aangegeven dat hij niet zal terugkeren naar zijn land van herkomst en eiser heeft zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Dat eiser stelt dat zijn asielaanvraag serieus was, doet hier niet aan af. Over de betwisting van de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, overweegt de rechtbank als volgt. De identiteit en nationaliteit van eiser waren ten tijde van de oplegging van de maatregel van bewaring al bekend, dus deze grondslag had niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kunnen worden. Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw mocht wel aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door het ook nog toepassen van de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw niet in zijn belangen geschaad. Verder overweegt de rechtbank dat de Dublinverordening niet op eiser van toepassing is, omdat Nederland het asielverzoek van eiser heeft behandeld. Dit geldt voor de asielaanvraag van 20 januari 2020 en zijn recentere asielaanvraag van 6 december 2021. Hieruit volgt al dat Nederland zich verantwoordelijk acht voor de asielaanvragen van eiser, waardoor er geen sprake is van een Dublinclaim. Daarnaast heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waaruit blijkt dat de verantwoordelijkheid van Nederland niet zou kloppen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Eiser heeft de gronden niet bestreden.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat de bewaring hem zwaar valt, fysiek en mentaal gezien. Daarnaast heeft hij in eerdere asielprocedures niet in bewaring gezeten, dus hij vraagt zich af waarom dat nu wel moet. Ook benadrukt eiser dat hij heeft geprobeerd om gehoor te geven aan het terugkeerbesluit, maar dat dit niet is gelukt vanwege de coronamaatregelen en
omdat zijn documenten nog in handen zijn van de Duitse autoriteiten. Gelet op al deze omstandigheden, voert eiser aan dat had moeten worden volstaan met een lichter middel.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft zijn medische klachten nauwelijks toegelicht en hij heeft deze niet onderbouwd met stukken. Voor zover eiser heeft willen betogen dat zijn klachten hem detentieongeschikt maken, is daarvan niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het lichtere middel niet opweegt tegen het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Dat eiser heeft geprobeerd om zelf uit te reizen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Eiser had voor zijn terugkeer hulp kunnen krijgen van DT&V en van de consulaire vertegenwoordiging. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is in zijn gehoor voor zijn opvolgende asielaanvraag gehoord zonder advocaat, waardoor er volgens eiser een gebrek kleeft aan dit gehoor.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Dat eiser in zijn gehoor voor zijn opvolgende aanvraag is gehoord zonder advocaat, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Los van het feit of er een advocaat aanwezig was bij het gehoor, is eiser (uitvoerig) gehoord over zijn opvolgende aanvraag. Daarnaast heeft er op 15 december 2021 een vertrekgesprek plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.A. Schuman M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.