ECLI:NL:RBDHA:2021:16997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod met betrekking tot de veiligheid van Marokko als herkomstland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser, die problemen ondervond van zijn neef in Frankrijk, behandeld. Eiser vreesde voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Marokko, waar zijn neef invloed zou hebben op de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Marokko voor hem geen veilig land van herkomst was. De rechtbank vond dat de problemen met zijn neef niet relevant waren voor de beoordeling van de veiligheid in Marokko.

Daarnaast voerde eiser aan dat er geen rekening was gehouden met zijn rol als vader van een Frans minderjarig kind. De rechtbank erkende dat er een motiveringsgebrek was in het besluit van de Staatssecretaris, omdat de intentie van eiser om met zijn zoon een toekomst op te bouwen in Europa niet was meegenomen. Desondanks oordeelde de rechtbank dat dit gebrek kon worden gepasseerd, omdat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen belemmering vormden voor het opleggen van het inreisverbod.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en is te vinden op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18141
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder legt verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod op voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening NL21.18142, op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. In Frankrijk heeft eiser problemen gekregen met zijn neef [A] , omdat eiser weigerde om voor [A] te werken in de drugshandel. Als gevolg van die weigering heeft [A] eiser meerdere keren mishandeld. Ook heeft [A] de ex-vrouw van eiser en hun gezamenlijke kind lastig gevallen. Eiser heeft bij de Franse politie aangifte gedaan van bedreiging door [A] . [A] is nu in Marokko en heeft volgens eiser zowel in Marokko als in Frankrijk veel invloed op de autoriteiten, waaronder de politie. Eiser vreest bij terugkeer naar Marokko voor problemen met [A] .
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de relevante elementen identiteit, nationaliteit en herkomst. Verweerder acht deze elementen geloofwaardig.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de problemen van eiser met [A] niet als relevant element kunnen worden aangemerkt. Deze problemen zien volgens verweerder op de situatie in Frankrijk en niet op Marokko, wat eisers land van herkomst is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Marokko in het algemeen én in eisers specifieke geval als een veilig land van herkomst is aan te merken.
Veilig land van herkomst
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de problemen die hij heeft met [A] niet als relevant element heeft aangemerkt. [A] is nu in Marokko, waardoor eiser bij een terugkeer naar dat land voor hem te vrezen heeft. [A] is namelijk machtig en invloedrijk; hij heeft contacten bij de lokale en de hogere autoriteiten. Eiser stelt dat hij in Marokko geen bescherming kan krijgen tegen [A] . Om die reden is Marokko voor eiser geen veilig land van herkomst.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is. Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat er geen concrete aanknopingspunten zijn waarop eiser zijn vrees voor [A] baseert. Dat eiser [A] niet vertrouwt, is onvoldoende om die vrees aannemelijk te maken. Daarbij heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser zijn stelling over de macht en invloed van [A] niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten in Marokko.
Inreisverbod en artikel 8 van het EVRM
6. Eiser voert verder aan dat verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit en het inreisverbod ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij de vader is van een Frans minderjarig kind.
7. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft bij zijn aanvraag en in het gehoor op 9 november 2021 (het gehoor) aangegeven dat hij vader is van een minderjarig kind dat de Franse nationaliteit heeft. Eiser heeft tijdens het gehoor duidelijk verklaard over zijn intentie om met zijn zoon een toekomst op te bouwen in Europa. Deze verklaringen raken aan artikel 8 van het EVRM1. In het kader van de beoordeling die geleid heeft tot het opleggen van het inreisverbod heeft verweerder deze verklaringen niet betrokken. Dit maakt dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Dat eiser geen zienswijze heeft ingediend, verandert dit oordeel niet. De intentie van eiser had verweerder immers al duidelijk kunnen en moeten zijn op grond van de aanvraag en het gehoor.
8. De rechtbank beoordeelt of dit gebrek kan worden gepasseerd2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat eiser de gezinsband met zijn zoon ook op andere manieren kan onderhouden. Eiser kan contact onderhouden door middel van telecommunicatiemiddelen. Verder kan eiser om opheffing van het inreisverbod verzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus alsnog voldoende gemotiveerd gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van eiser er niet aan in de weg staan om hem een inreisverbod op te leggen. Het geconstateerde gebrek kan dus worden gepasseerd. Hierdoor kan het bestreden besluit
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
in stand blijven. Eiser heeft ter zitting op het aanvullende standpunt van verweerder kunnen reageren, zodat hij door één en ander niet is benadeeld.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Het geconstateerde gebrek geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.