ECLI:NL:RBDHA:2021:16996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië, maar zijn aanvraag was daar niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de geboortedatum van eiser, zoals geregistreerd in Italië, geloofwaardig was en dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van deze geboortedatum. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat deze registratie onjuist was.

Eiser stelde dat hij verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een jongen, [B], door [A], het hoofd van de compound waar hij woonde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig waren, omdat hij geen nadere vragen had gesteld aan zijn tante over de toedracht van de dood van [B] en geen hulp had ingeroepen van de Gambiaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk gevaar liep van [A].

De rechtbank heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond en het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16790
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Meijerink), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Kone. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2002.
2. Eiser heeft op 11 februari 2019 asiel aangevraagd. Bij besluit van 8 mei 2019 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard1 en daarbij geoordeeld dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de geboortedatum die in Italië van eiser is geregistreerd, namelijk [geboortedatum 2] 1999. Verweerder heeft eiser niet aan Italië overgedragen vóór het einde van de overdrachtstermijn. Op 10 oktober 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1. Uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam van 5 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4017.
3. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. [A] , het hoofd van de compound waar eiser woonde, houdt eiser verantwoordelijk voor de dood van zijn zoon [B] . Op een dag tijdens de ramadan in 2015 heeft eiser [B] geduwd, waardoor deze is gevallen. [B] is naar het ziekenhuis gebracht en daar is hij nog diezelfde dag overleden. De tante van eiser heeft dit direct aan eiser verteld. Volgens de tante gaf [A] eiser de schuld van de dood van [B] en wil [A] eiser daarom doden. Eiser heeft Gambia meteen verlaten.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
  • Problemen met [A] als gevolg van de dood van [B] .
Verweerder hecht geen geloof aan de verklaring van eiser dat hij is geboren op 12 november 2002. De identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder wel
geloofwaardig. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de problemen van eiser met [A] niet geloofwaardig zijn.
De geboortedatum
5. Eiser stelt dat hij geboren is op [geboortedatum 1] 2002 en niet op [geboortedatum 2] 1999. Volgens hem heeft verweerder in de huidige procedure ten onrechte geen nadere vragen gesteld over zijn geboortedatum. Eiser voert verder aan dat hij heeft geprobeerd om identiteitsdocumenten uit Gambia te verkrijgen, maar dat hem dit niet is gelukt. Hij stelt dat hij in dit verband in bewijsnood verkeert.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel uit mag gaan van de geboortedatum van [geboortedatum 2] 1999. Dit is de geboortedatum die de Italiaanse autoriteiten van eiser hebben geregistreerd. Verweerder heeft aanleiding om dit beginsel los te laten, als eiser met originele documenten kan onderbouwen dat deze registratie onjuist is. Daarvan is dit geval geen sprake. Eiser heeft voorts onvoldoende onderbouwd dat hij in dit opzicht in
bewijsnood verkeert. Bovendien heeft hij in het verhoor van 10 oktober 20202 desgevraagd verklaard dat hij op [geboortedatum 2] 1999 is geboren. Gelet al hierop mocht verweerder uitgaan van deze geboortedatum. Er was voor verweerder geen aanleiding om in de huidige procedure nadere vragen te stellen over de geboortedatum van eiser.
De problemen met [A]
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat [A] eiser verantwoordelijk houdt voor de dood van [B] , als gevolg van de duw die eiser [B] had gegeven. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser zijn vrees voor [A] enkel baseert op wat zijn tante hem had verteld. Verweerder heeft het daarbij van belang mogen vinden dat eiser geen enkele vraag aan zijn tante heeft gesteld over de toedracht van de dood van [B] en over de vraag waarom [A] eiser verantwoordelijk hield voor de dood van [B] . Ook na zijn vertrek uit Gambia heeft eiser hierover geen nadere informatie ingewonnen. De omstandigheid dat eiser indertijd jong was, biedt hiervoor een onvoldoende uitleg. De (toedracht van de) dood van [B] en de dreiging vanuit [A] betreft namelijk de kern van het asielrelaas van eiser. Van hem had verwacht mogen worden dat hij hieromtrent nader kon verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten
2 Zie proces-verbaal van verhoor van 10 oktober 2020 van de politie Oost-Brabant.
onrechte op het standpunt gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de problemen die eiser stelt te hebben met [A] .
8. Verweerder heeft eiser voorts mogen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A] (actief) naar hem op zoek is. Eiser heeft hierover namelijk niets kunnen verklaren. Verder heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet de hulp en bescherming van de Gambiaanse politie of andere autoriteiten heeft ingeroepen. De stelling van eiser dat [A] een invloedrijk persoon is en dat het daardoor voor eiser zinledig is om in Gambia hulp in te roepen, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd mogen vinden. Verweerder heeft geen gewicht hoeven toekennen aan de verklaringen van eiser over de gezagsverhoudingen in Gambia en in de compound waar hij woonde.
9. Op grond van wat de rechtbank onder 6, 7 en 8 heeft overwogen, komt zij al tot het oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Verweerder heeft zich afdoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A] hem wil doden, omdat [A] eiser verantwoordelijk zou houden voor de dood van [B] . De overige discussiepunten tussen partijen kunnen dit oordeel niet anders maken en behoeven daarom geen nadere bespreking.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.