ECLI:NL:RBDHA:2021:16994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 26 juni 2021 asiel aangevraagd in Nederland, maar Oostenrijk was op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 december 2021 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 20 december 2021 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De Staatssecretaris was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de maatregel voldoende gemotiveerd waren en dat de Staatssecretaris niet hoefde te volstaan met een lichter middel, gezien het eerdere gedrag van de eiser. De rechtbank concludeerde dat er voldoende risico was dat de eiser zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken, vooral omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank oordeelde ook dat de Staatssecretaris voortvarend had gehandeld in de procedure, met een geplande overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19216
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Stap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 26 juni 2021 in Nederland asiel aangevraagd. Vast staat dat Oostenrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De zware grond 3b is feitelijk juist en dit is voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. De feitelijke juistheid van de lichte gronden 4c en 4d en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking zijn eveneens voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Lichter middel
4. De rechtbank overweegt ambtshalve dat verweerder niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Uit de processtukken blijkt dat eiser eerder op 19 oktober 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en zich niet aan de opgelegde meldplicht heeft gehouden. Hij is op 7 december 2021 weer bij de AVIM in beeld gekomen doordat hij is overgenomen en opgehouden aansluitend op een strafrechtelijke heenzending. Het risico bestaat dat eiser zich opnieuw zal onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen indien hem nu een meldplicht zou worden opgelegd. Daarnaast heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan. Ook op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat eiser zich (opnieuw) aan het toezicht zal onttrekken. Eén en ander is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring.
Voortvarend handelen
5. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Er heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden op 9 december 2021 en op 17 december 2021 zijn de vluchtgegevens bekend geworden. In het kader van eisers overdracht aan de Oostenrijkse autoriteiten is een vlucht naar Wenen gepland op 11 januari 2022.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.