ECLI:NL:RBDHA:2021:16993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling en recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 12 december 2021 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 20 december 2021, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet verscheen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht had op rechtsbijstand, maar dat dit recht niet adequaat was gewaarborgd. Eiser was niet geïnformeerd dat hij kon wachten op de aanwezigheid van zijn advocaat voordat het gehoor voor de inbewaringstelling plaatsvond. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht opgeheven en eiser een schadevergoeding van € 1.160,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser, ter hoogte van € 748,-, voor rekening van de Staat gesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel, gezien de ernst van het gebrek in de rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19396
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Benayad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw C. Haanstra. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de zware grond 3b en de lichte grond 4b bestreden. De zware grond 3a en de lichte gronden 4c en 4e zijn al voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Wat eiser tegen de zware grond 3b en de lichte grond 4b heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Recht op rechtsbijstand
4. In het kader van het recht op rechtsbijstand stelt de rechtbank het volgende vast. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (het formulier M105-A) staat dat eiser heeft aangegeven dat hij in geval van gehoor gebruik wil maken van het recht op bijstand door een advocaat. Dit proces-verbaal heeft als datering 11 december 2021 om 20:51 uur. Uit de processtukken blijkt dat op 12 december 2021 om 10:19 uur de piketmelding is geaccepteerd door de piketadvocaat. Dezelfde dag om 10:40 uur is eiser gehoord voor de inbewaringstelling, zo volgt uit het proces-verbaal van gehoor voor inbewaringstelling (het formulier M110). In het formulier M110 is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “
Ik vind het goed dat u een raadsman voor mij heeft gewaarschuwd en dat deze mij op een later tijdstip komt bezoeken.
Wegens deze tegenstrijdigheid tussen het formulier M105-A en het formulier M110 heeft de rechtbank aan verweerder om een nadere toelichting gevraagd op dit punt.
4.1
In zijn brief d.d. 21 december 2021 heeft verweerder het volgende aan de rechtbank bericht. Verweerder heeft om opheldering gevraagd bij de desbetreffende verbalisant, die het gehoor van eiser heeft afgenomen:

De verbalisant heeft aangegeven dat zij aan eiser heeft meegedeeld dat hij recht heeft op de aanwezigheid van een rechtsbijstandverlener, dat er een raadsman is gewaarschuwd en dat zij heeft gevraagd of eiser er mee akkoord is om het gehoor te laten plaatsvinden zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde.”. Daarnaast wijst verweerder erop dat het formulier M110 op ambtsbelofte is opgemaakt en dat eiser heeft bevestigd dat hij het goed vindt dat er een raadsman voor hem is gewaarschuwd en dat deze hem op een later tijdstip komt bezoeken. Verweerder meent dat hiermee het recht op toevoeging van een advocaat voldoende is gewaarborgd. Dat in het formulier M110 (ook) een standaard tekstblok is opgenomen over het recht op rechtsbijstand maakt dit niet anders. Dit tekstblok wordt enkel opgenomen als de tekst overeenkomt met de feitelijke gang van zaken. In onderhavige zaak is niet gebleken dat hiervan in dit specifieke geval is afgeweken, aldus verweerder.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, blijkt noch uit het proces- verbaal (het formulier M110), noch uit de nadere toelichting van verweerder dat tegen eiser is gezegd dat hij het recht heeft om te wachten met het gehoor totdat de piketadvocaat aanwezig kan zijn. Daarnaast blijkt uit het formulier M110 niet of de piketadvocaat niet bij het gehoor aanwezig kon zijn en/of waarom er niet is gewacht met het gehoor. Eén en ander betekent dat het recht van eiser op toevoeging van een raadsman bij vrijheidsontneming,
bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Vw 2000, is geschonden en dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.1
4.3
Dit gebrek maakt de inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De omstandigheid dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring rechtsbijstand is onthouden en in dat verband onjuist en/of onvolledig is voorgelicht, is een ernstig gebrek. Gelet op de aard van de maatregel en nu niet is gebleken van zeer zwaarwegende belangen aan de zijde van verweerder die aanleiding kunnen geven om aan dat gebrek voorbij te gaan, valt de belangenafweging in het voordeel van eiser uit. Dit betekent dat de inbewaringstelling van de vreemdeling van aanvang af onrechtmatig is.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 december 2021. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.160,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 december 2021;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.160,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
1. Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 4 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2207, rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 december 2021
En is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.