ECLI:NL:RBDHA:2021:16988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.19064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Gambiaanse nationaliteit is. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, na een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 december 2021. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 13 december 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waarbij hij aanvoerde dat de uiterste overdrachtsdatum op 1 oktober 2021 was verstreken en dat er geen grondslag voor zijn inbewaringstelling zou zijn. Eiser verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat hij ten onrechte als 'met onbekende bestemming' (mob) was gemeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de uiterste overdrachtsdatum niet was verstreken, omdat de overdrachtstermijn met 18 maanden was verlengd. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er sprake was van miscommunicatie en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de risico's dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19064
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. de Haan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Uiterste overdrachtsdatum
2. Eiser voert aan dat iedere grondslag voor zijn inbewaringstelling ontbreekt, omdat de uiterste overdrachtsdatum al is verstreken op 1 oktober 2021. Hij kan daarom niet meer in bewaring worden gesteld. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 28 juli 2021. Deze uitspraak ziet op een andere en eerdere procedure van eiser. Uit deze uitspraak blijkt volgens eiser dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat eiser met onbekende bestemming (mob) is vertrokken. Daarnaast heeft de procesvertegenwoordiger van de IND tijdens de zitting bij de ABRvS gezegd dat de uiterste overdrachtstermijn 1 oktober 2021 is. Ook is een eerdere maatregel van bewaring van eiser op 11 augustus 2021 opgeheven, omdat er sprake was van
een vormfout gezien de uitspraak van de ABRvS waar wordt vermeld dat eiser ten onrechte mob is gemeld.
3. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de uiterste overdrachtsdatum van eiser al is verstreken en hij dus niet meer in bewaring kan worden gesteld. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat gezien de zittingsaantekeningen van 24 september 2021 betreffende de asielprocedure van eiser en de opheffing van de eerdere maatregel van bewaring op 11 augustus 2021 sprake moet zijn geweest van miscommunicatie. Verweerder heeft namelijk op 10 mei 2021 bij de Franse autoriteiten aangekondigd dat de geplande overdracht van eiser niet binnen de termijn van zes maanden kon plaatsvinden en tevens de overdrachtstermijn van eiser met 18 maanden verlengd. Het was verweerder was namelijk niet bekend waar eiser verbleef in de periode van 29 april 2021 tot 10 mei 2021. Uit de uitspraak van de ABRvS blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser ten onrechte mob is gemeld. In deze uitspraak is namelijk beslist dat eiser nog wel procesbelang had, omdat hij contact heeft gezocht en gehad met zijn advocaat in de periode dat hij volgens verweerder mob was. Dit neemt echter niet weg dat eiser, dan wel zijn gemachtigde, niet aan de IND hebben vermeld waar eiser verbleef en hij dus mob gemeld mocht worden. Dit betekent dat de overdrachtstermijn verlengd mocht worden met 18 maanden. De rechtbank gaat daarom uit van het verlengingsbesluit van 10 mei 2021 en is van oordeel dat de overdrachtstermijn met 18 maanden is verlengd, waardoor deze nog niet verstreken is en eiser dus in bewaring gesteld mocht worden.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.