Overwegingen
1. Eisers stellen van Armeense nationaliteit te zijn. [eiser 1] stelt te zijn geboren op [2001] , [eiseres] op [1975] en [eiser 2] op [2004] . De aanvragen van [eiseres] en [eiser 2] zijn afhankelijk van de aanvraag van eiser.
2. [eiser 1] heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de militaire dienstplicht in Armenië. De omstandigheden zijn er slecht en er overlijden veel militairen in het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. Hij vreest voor vervolging als hij terugkeert wegens ontduiking van de dienstplicht. Hij heeft onoverkomelijke gewetensbezwaren die in het land van herkomst niet als zodanig worden erkend. Hij kan geen beroep doen op de alternatieve dienstplicht.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen aanleiding is om ten aanzien van eiser vluchtelingschap te concluderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk naar conflict- cq oorlogsgebied wordt uitgezonden voor militaire dienst. Daarbij komt dat uit openbare bronnen blijkt dat er vervangende dienstplicht mogelijk is in Armenië en er de mogelijkheid bestaat om de dienst af te kopen. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder op geen enkele wijze dat er sprake zou zijn van dermate ernstige gewetensbezwaren waardoor hij zijn dienstplicht niet zou kunnen vervullen. Eiser is niet opgeroepen voor zijn militaire dienst, maar verweerder volgt eiser in zijn stelling dat hij dienstplichtig is. Het enkele feit dat hij weigert zijn militaire dienst te vervullen en bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is onvoldoende om dit als vervolging aan te merken. Eiser heeft hiermee of op andere wijze evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van artikel 3 EVRM.
4. Eiser vreest voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook stelt hij dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet heeft onderbouwd dat voor een niet-religieuze dienstweigeraar de mogelijkheid tot vervangende dienstplicht open zou staan. Daarmee heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat eiser niet zal worden uitgesloten van de dienstplicht. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij een reëel risico op vervolging loopt als hij de oproep weigert en het risico loopt om onevenredig zwaar gestraft te worden. Eiser heeft wel degelijk gewetensbezwaren en die worden niet als zodanig erkend in Armenië. Dat hij niet heeft verklaard over de vervangende dienstplicht, betekent volgens eiser niet dat er geen gewetensbezwaren zijn, dat staat los van elkaar. Ook zal hij mogelijk worden ingezet in conflictgebied en loopt hij het risico om krijgsgevangene te worden.
Bescherming als verdragsvluchteling
5. Tussen partijen is allereerst in geschil of eiser moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Zoals blijkt uit het beleid van verweerder in C2/3.2, verleent verweerder in geval van dienstweigering alleen een vergunning voor vluchtelingschap als sprake is van - samengevat - een van de volgende situaties:
de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of bestraffing vanwege dienstweigering tijdens een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdaden (artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag) worden begaan;
de vreemdeling heeft gegronde vrees voor onevenredige of discriminatoire bestraffing bij dienstweigering op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;
de vreemdeling heeft ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienst of een andere diepgewortelde overtuiging die geleid hebben tot zijn dienstweigering, terwijl er geen mogelijkheid bestond om een vervangende dienstplicht te vervullen, en er een reële kans is dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht tot oplegging van een onevenredig zware bestraffing leidt.
Eiser heeft (zoals hij ter zitting heeft toegelicht) aangevoerd dat de situaties 1 en 3 op hem van toepassing zijn.
6. Ten aanzien van de eerste situatie overweegt de rechtbank als volgt. Zoals volgt uit het beleid van verweerder moet de vreemdeling aannemelijk maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdaden worden gepleegd. Ook moet de vreemdeling aannemelijk maken dat hij ingezet wordt in dit conflictgebied en direct zou moeten deelnemen aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden voor de voorbereiding of uitvoering daarvan. Als iemand voor dienstplicht is opgeroepen, maar nog niet weet wat zijn taken gaan worden, moet worden gekeken naar de schaal waarop oorlogsmisdaden worden gepleegd. Tot slot dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat de dienstweigering het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen.
7. Hoewel verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een staakt-het-vuren en de situatie tussen Azerbeidzjan en Armenië een stuk rustiger is geworden, heeft verweerder ter zitting erkend dat het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië telkens weer oplaait. Volgens verweerder leidt dit echter niet tot het oordeel dat sprake zou zijn van het plegen van oorlogsmisdrijven. Bovendien is het volgens verweerder niet zeker is of eiser indien hij wordt opgeroepen ook ingezet zal worden in het conflictgebied.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij - als hij wordt opgeroepen - ook daadwerkelijk ingezet zal worden in gebieden waar oorlogsmisdrijven worden gepleegd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat weliswaar verschillende landen het conflict tussen beide landen hebben veroordeeld, maar niet gesteld of gebleken is dat het conflict is veroordeeld door de internationale gemeenschap of uitspraken zijn gedaan door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties over schending van fundamentele normen. Daarom bestaat niet het rechtsvermoeden dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd of dat de kans hierop groot is. Eiser heeft dit ook niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat van de eerste situatie zoals bedoeld in C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire geen sprake is.
9. Ten aanzien van de derde vermelde situatie overweegt de rechtbank als volgt. Los van de vraag of eiser is of wordt opgeroepen voor militaire dienst in Armenië, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstige, diepgewortelde gewetensbezwaren heeft omdat hij geen wapens wil dragen en tegen geweld is. Gewetensbezwaren zijn echter bezwaren die voortkomen, uit religieuze, morele, ethische, humanitaire of soortgelijke motieven om niet aan gevechtshandelingen deel te willen nemen. Eiser heeft verklaard dat hij bang is voor een mes, geen wapen wil dragen, geen mensen wil doodschieten en geweld afkeurt. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende overtuigend is. Eiser heeft bovendien in het gehoor desgevraagd niet/ slechts summier verklaard over de mogelijkheden voor vervangende dienstplicht. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van iemand die gewetensbezwaren ervaart mag worden verwacht dat hij zich daarin heeft verdiept en van de alternatieve mogelijkheden op de hoogte is. De stelling van eiser in dit beroep dat hij tijdens het gehoor niet over de alternatieve dienstplicht heeft verklaard omdat dat voor hem geen mogelijkheid is, maakt dat niet anders. Verweerder heeft aan deze verklaring waarde mogen hechten en hiermee geen onjuist toetsingskader gebruikt. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat zijn verklaring ten aanzien van zijn gewetensbezwaren moet worden gelezen in het licht van zijn leeftijd en ontwikkeling. Daarbij heeft eiser gewezen op het BMA-advies dat in een eerdere procedure is overgelegd. De rechtbank heeft kennisgenomen van dit rapport; hieruit leidt de rechtbank echter niet af dat eiser niet in staat is om tijdens een gehoor een verklaring af te leggen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het BMA-advies is opgesteld voor een ander doel, namelijk voor de artikel 64 Vw procedure waarbij de vraag in geschil is of iemand in staat is terug te reizen naar zijn land van herkomst; niet of iemand in staat is een verklaring af te leggen tijdens een gehoor.
10. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er voor hem geen mogelijkheid zou zijn om in aanmerking te komen voor de vervangende dienstplicht. De alternatieve dienstplicht wegens gewetensbezwaren is vastgelegd in de Law of the Republic of Armenia on Alternative Service, aangenomen op 17 december 2003. Uit deze wet blijkt dat er vervangende dienstplicht mogelijk is in geval van ‘religious belief or convictions’ die aan het vervullen van de dienstplicht in de weg staan. Ook in de verschillende ambtsberichten wordt verwezen naar vervangende dienstplicht, Dat deze alternatieve dienstplicht alleen open zou staan voor religieuze gewetensbezwaarden is onvoldoende door eiser onderbouwd. De verwijzing van eiser naar het document van [advocatenkantoor] is daarvoor niet voldoende. Los van de vraag wat voor waarde verweerder aan dit document kon en mocht hechten nu de bron niet duidelijk is, blijkt uit de vragen en antwoorden niet dat een alternatieve dienstplicht alleen mogelijk zou zijn voor religieuze gewetensbezwaarden. Gezien het voorgaande behoeft het gestelde door verweerder in het verweerschrift en ter zitting ten aanzien van de mogelijkheden van afkoop en uitstel van de dienstplicht geen bespreking.
11. Ten aanzien van de stelling van eiser dat het niet vervullen van de dienstplicht tot een onevenredige hoge straf leidt overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om ervan uit te gaan dat er sprake is van een onevenredige bestraffing bij ontduiking van de militaire dienst. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het gehanteerde beleid (WBV 2012) en het Ambtsbericht 2016 waaruit blijkt dat een maximumstraf van 5 jaar wordt opgelegd.
12. Zoals volgt uit het beleid C2/3.2 van verweerder is het enkele feit dat een vreemdeling, die weigert zijn militaire dienst te vervullen, bestraft wordt met een gevangenisstraf op zich onvoldoende om dit als vervolging aan te merken. De stelling van eiser, zonder onderbouwing, dat de straf onevenredig is, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om tot dit oordeel te komen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij de weigering de militaire dienstplicht te vervullen geen onevenredig zware bestraffing te wachten staat.
13. Ten aanzien van de ernstige schade die eiser stelt te lijden in Armenië overweegt de rechtbank het volgende. Een vreemdeling die militaire dienst weigert kan mogelijk in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, indien hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Ernstige schade bestaat op grond van artikel 29, sub b, Vreemdelingenwet uit doodstraf of executie, foltering, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen of ernstige en individuele bedreiging als gevolg van geweld in het kader van een gewapend conflict.
14. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat de situatie in het leger heel slecht is, dat er veel militairen overlijden, ook als gevolg van zelfmoord. Hij heeft daarbij verwezen naar een krantenartikel dat is toegevoegd aan de zienswijze waaruit de misstanden in het leger blijken. Voorts heeft hij gewezen op de onevenredige bestraffing. Verweerder betwist dat de situatie in het leger dermate slechts is dat een risico op schending van artikel 3 EVRM zou ontstaan.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. In het algemeen geldt dat in Armenië geen sprake is van een algehele gewelds- en mensenrechtensituatie die zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling bij terugkeer een artikel 3 EVRM risico zou bestaan. Maar ook specifiek in het geval van eiser is dit niet aannemelijk geworden. Met alleen de verwijzing naar het krantenartikel is onvoldoende door eiser onderbouwd dat sprake zou zijn van onmenselijke of vernederende behandelingen zoals bedoeld in artikel 3 EVRM. Zoals blijkt uit het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de straffen die worden opgelegd in verband met dienstontduiking excessief of disproportioneel zijn, zodat ook hieruit niet volgt dat eiser risico loopt op ernstige schade.
16. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit toereikend heeft gemotiveerd dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat de aanvragen van [eiseres] en [eiser 2] afhankelijk zijn van de aanvraag van eiser, komen eisers daarom niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
17. De aanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. Het aanvullende standpunt van verweerder in het verweerschrift en ter zitting dat eiser op dit moment nog niet is opgeroepen en dat het nog maar de vraag is of dat wel gaat gebeuren, en dat eiser indien hij opgeroepen zal worden mogelijk wegens medische redenen zal worden afgekeurd, behoeft dan ook geen bespreking.
18. De beroepen zijn ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.