ECLI:NL:RBDHA:2021:16985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische eiser. De eiser had op 27 september 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen het voortduren van deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 30 november 2021 de maatregel van bewaring opgeheven, waarna de rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser van Tunesische nationaliteit is en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de gegrondverklaring van het beroep in de asielprocedure op 26 november 2021. De rechtbank oordeelde dat de periode tussen de gegrondverklaring en de opheffing van de maatregel van bewaring, vier dagen, niet onevenredig lang was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die verweerder hadden moeten aanzetten om de maatregel eerder op te heffen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van opheffing.

De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier H. Achrak, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18942
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 september 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder daarop gereageerd.
Verweerder heeft op 30 november 2021 de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Tunesische nationaliteit en is geboren op [1999].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 oktober 2021 (in de zaak NL21.15275) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser is van mening dat verweerder de maatregel al op 26 november 2021 had moeten opheffen. Daarbij voert eiser aan dat de rechtbank Haarlem op 26 november 2021 het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond heeft verklaard. De uitkomst van de beroepsprocedure was in de optiek van eiser relevant voor de vraag of de maatregel van bewaring al dan niet kon worden voortgezet. Volgens eiser vloeit dat ook voort uit het verslag van het vertrekgesprek van 11 november 2021 en uit de voortgangsrapportage die verweerder op 3 december 2021 heeft opgesteld. Eiser is daarom van mening dat de maatregel van bewaring vier dagen te laat is opgeheven.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is geworden nadat het beroep in de asielprocedure gegrond was verklaard. De maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid onder d, Vw. Door de gegrondverklaring van het beroep moet verweerder opnieuw beslissen op de asielaanvraag. De bewaring kon op deze grond nog voortduren. Verweerder wijst op artikel 59, vierde lid, Vw. Dat verweerder op 30 november 2021 heeft besloten de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen en de maatregel van bewaring op te heffen, doet volgens verweerder aan de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel tot aan de datum van opheffing niets af. Daarbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat verweerder zich heeft bezonnen op de vraag of het instellen van hoger beroep en het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de rede lag. Met betrekking tot de verwijzing van eiser naar het vertrekgesprek van 11 november 2021 merkt verweerder op dat uit de mededelingen van de regievoerder geenszins kan worden afgeleid dat deze zich heeft uitgelaten over de consequenties van een gegrond beroep asiel voor de maatregel van bewaring, laat staan dat hij heeft aangegeven dat de maatregel van bewaring zou worden opgeheven indien en zodra het asielberoep gegrond zou worden verklaard. Uit het verslag valt slechts op te maken dat de regievoerder heeft meegedeeld dat met de handelingen gericht op terugkeer wordt gewacht op de uitspraken in beroep en voorlopige voorziening.
6. Uit beschikbare stukken blijkt dat verweerder na de gegrondverklaring op 26 november 2021 zich enige tijd heeft gegeven om zich te beraden over de vervolgstappen, waarna hij op 30 november 2021 de inbewaringstelling van eiser heeft opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat deze periode tussen de gegrondverklaring van eisers beroep in de asielprocedure en de opheffing van de maatregel van bewaring, vier dagen, niet onevenredig lang is geweest. De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen eerder op te heffen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw nog kon voortduren. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder aanleiding heeft moeten zien om de bewaring eerder, namelijk op 26 november 2021, op te heffen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
21 december 2021
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.