ECLI:NL:RBDHA:2021:16980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.12745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een vrouw van Dominicaanse nationaliteit, had verzocht om wijziging van haar verblijfsvergunning naar het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon [A]'. De aanvraag werd afgewezen op 15 januari 2021, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 28 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven beschermt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en haar zoon [A], die zowel de Dominicaanse als de Amerikaanse nationaliteit heeft en verblijfsrecht in Nederland. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder beoordeeld, waarbij de belangen van eiseres en haar zoon om in Nederland te blijven zijn afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse overheid. Verweerder heeft in zijn overwegingen meegenomen dat eiseres een inkomen heeft en langere tijd rechtmatig in Nederland verblijft, maar ook dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in de Dominicaanse Republiek of de Verenigde Staten uit te oefenen.

De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank heeft ook het beroep op het IVRK en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verworpen, omdat deze elementen reeds waren betrokken bij de toets aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12745
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. Y. Mateo Diaz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

In het besluit van 15 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van het doel voor haar verblijfsvergunning in het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
In het besluit van 28 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.12746, op 15 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Dominicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1975.
2. Eiseres had met ingang van 25 maart 2015 een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 6 juli 2020 met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 5 maart 2019.
Bij separaat besluit van 6 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden afgewezen en de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor verblijf bij [B] niet verlengd.
Met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 20211 zijn de besluiten van 6 juli 2020 in rechte komen vast te staan.
3. Met de aanvraag die nu voorligt, heeft eiseres verzocht om een verblijfsvergunning bij haar zoon [A] . [A] is geboren op [geboortedatum 2] 2008 en heeft zowel de Dominicaanse als de Amerikaanse nationaliteit. [A] heeft verblijfsrecht in Nederland.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Eiseres voert aan dat verweerder geen evenredige belangenafweging heeft gemaakt. Eiseres heeft altijd een eigen inkomen gehad en heeft altijd rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Eiseres en [A] hebben een sterk gezinsleven en hebben altijd samengewoond. [A] heeft een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland, maar is desondanks wel afhankelijk van zijn moeder. Verweerder heeft onvoldoende in aanmerking genomen dat de uitzetting van eiseres ook de uitzetting van [A] betekent. De banden van zowel eiseres als [A] met Nederland zijn hechter dan de banden met de Dominicaanse Republiek. Eiseres en [A] zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Daarnaast staat [A] voor zijn astma onder behandeling in Nederland. In het land van herkomst hebben eiseres en [A] niemand die hen onderdak kan verlenen en zij zullen dan ook in een economische en sociale noodsituatie terechtkomen.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven tussen eiseres en [A] en dat het afwijzen van de aanvraag een inmenging op het recht op gezinsleven betekent. Verweerder dient vervolgens een belangenafweging te maken waarbij het belang van eiseres en [A] om hier in Nederland te blijven, wordt afgezet tegen het belang van de Nederlandse overheid. Verweerder heeft die belangenafweging gemaakt. Verweerder heeft daarbij in het voordeel van eiseres betrokken dat zij een inkomen heeft, dat zij langere tijd rechtmatig in Nederland verblijft en dat zij hier tot op zekere hoogte is geïntegreerd. In het nadeel van eiseres heeft verweerder betrokken dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in de Dominicaanse Republiek en/of de Verenigde Staten van Amerika uit te oefenen. Zowel eiseres als [A] hebben de nationaliteit van de Dominicaanse Republiek, zij hebben sterke banden met beide landen en zij hebben daar allebei gewoond. Daarnaast spreken zij beiden Spaans en Engels. Voor zover eiseres stelt dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in de
1. Zaaknummer AWB 21/882
Dominicaanse Republiek en/of de Verenigde Staten van Amerika uit te oefenen, omdat zij daar niemand hebben om op terug te vallen en [A] in Nederland onder behandeling staat voor zijn astma, overweegt de rechtbank dat dat onvoldoende is om van een objectieve belemmering te kunnen spreken. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 20212 in de eerdere procedure van eiseres. De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet op al deze belangen, in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
7. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van beschermenswaardig privéleven, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de beoordeling van het beroep op gezinsleven. Eiseres heeft met betrekking tot het privéleven geen andere gronden aangevoerd dan daar naar voren zijn gebracht. De beroepsgronden slagen niet.
8. Eiseres voert ten slotte aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). De rechtbank oordeelt dat de elementen die bij deze beoordeling moeten worden betrokken, reeds zijn betrokken bij de toets aan artikel 8 van het EVRM. Het beroep op het IVRK en het Handvest slaagt daarom evenmin.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
2 Rechtsoverweging 3
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 december 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.