Overwegingen
2. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op het beroep voor zover dat is gericht tegen het intrekkingsbesluit, het ingetrokken bestreden besluit, en het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Het beroep voor zover gericht tegen het intrekkingsbesluit
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van het intrekkingsbesluit, omdat verweerder met het intrekkingsbesluit niet tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres. Dit betekent dat het door eiseres tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit.
4. Eiseres heeft tegen het intrekkingsbesluit aangevoerd dat het onnavolgbaar is waarom verweerder het bestreden besluit zo kort voor de zitting heeft ingetrokken, enkel en alleen omdat de hoorplicht is geschonden. Al bij het nemen van het bestreden besluit, of in ieder geval bij het ontvangen van het beroepschrift in februari 2021, had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat de hoorplicht geschonden was. Door de intrekking van het bestreden besluit komt eiseres nog langer in onduidelijkheid te verkeren, zonder dat een rechter zich heeft kunnen uitlaten over de inhoud van het bestreden besluit. Eiseres vindt daarom dat er sprake is van een onbehoorlijke procesgang.
5. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Als uitgangspunt geldt dat verweerder het recht heeft het betreden besluit in te trekken tenzij de algemene rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, zich daartegen verzetten. Het enkele feit dat er in de onderhavige zaak tussen het indienen van het beroepschrift en de intrekking van het bestreden besluit een tijdsverloop van ongeveer tien maanden is geweest, maakt niet dat verweerder onbehoorlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot intrekking van het bestreden besluit. Ook het moment van de intrekking is niet dermate kort voor de zitting, dat dit maakt dat verweerder van deze bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het onduidelijk is wat verweerder op een hoorzitting nog wil vragen over haar situatie en haar familie- en privéleven. Verweerder heeft namelijk in een andere procedure van eiseres (inzake haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst) wel een hoorzitting gehouden. Ter zitting heeft eiseres deze beroepsgrond toegelicht. Indien moet worden aangenomen dat er in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging plaats dient te vinden, begrijpt zij dat verweerder door middel van een hoorzitting haar gezinsrelatie met [A] nader wil onderzoeken.
7. De rechtbank stelt voorop dat de stelling van eiseres, dat er in het kader van artikel 8 van het EVRM geen belangenafweging plaats dient te vinden omdat [A] jongvolwassen is, een inhoudelijke vraag opwerpt over het bestreden besluit. Deze vraag is niet gerelateerd aan het intrekkingsbesluit als zodanig. Deze stelling kan daarom niet leiden tot vernietiging van het intrekkingsbesluit. De rechtbank begrijpt verder uit de toelichting van eiseres ter zitting, dat zij niet heeft willen aanvoeren dat haar situatie voor verweerder al volledig duidelijk is geworden tijdens de hoorzitting in bezwaar in de andere procedure. Zij heeft daarmee dus - daargelaten haar stelling over het ontbreken van een noodzaak voor een belangenafweging - geen beroepsgrond gericht tegen de reden van de intrekking, namelijk dat er nog gehoord dient te worden. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd op dit punt dan ook geen grond voor vernietiging van het intrekkingsbesluit.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij gebaat is bij een uitspraak van de rechtbank over de onevenredigheid van het bestreden besluit en het beleid van verweerder dat eiseres als houder van een Chavez-Vilchez verblijfsdocument voor geen enkele andere onafhankelijke verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking kan komen.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiseres niet kan leiden tot vernietiging van het intrekkingsbesluit. De omstandigheid dat eiseres van de rechtbank een oordeel wenst te verkrijgen over de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit, is namelijk geen belang dat gerelateerd is aan het intrekkingsbesluit.
10. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen het intrekkingsbesluit, ongegrond is. Dit betekent dat de intrekking van het bestreden besluit stand houdt.
Het beroep voor zover gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit
11. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres een belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit.Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar
12. Eiseres heeft de rechtbank verder verzocht om verweerder op te dragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met daaraan verbonden een termijn en een dwangsom.
13. De rechtbank merkt deze grond aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.Verweerder heeft bij het intrekkingsbesluit volstaan met het intrekken van het bestreden besluit en heeft niet opnieuw een besluit op het bezwaar genomen. Verweerder heeft dus niet binnen de op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vwvoor het nemen van een besluit op bezwaar geldende termijn op het bezwaarschrift beslist. Nu verweerder ermee bekend was dat, na de intrekking van het bestreden besluit, de situatie zou ontstaan dat op het bezwaar van 3 januari 2020 niet tijdig is beslist, kon redelijkerwijs niet van eiseres worden verwacht dat zij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelde.
14. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 29 juli 2020 is gegrond. Dit niet tijdig nemen van een besluit dient vanwege strijd met artikel 76, eerste lid, van de Vw. te worden vernietigd.
15. De rechtbank ziet aanleiding om de datum waarop verweerder uiterlijk een nieuw besluit moet nemen en bekend moet maken vast te stellen op 20 januari 2022. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven uiterlijk 20 januari 2022 een nieuw besluit op het bezwaar te kunnen nemen. Eiseres heeft geen bezwaren ingebracht tegen deze termijn. Voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om deze uitspraak na te leven, wordt een dwangsom verbeurd.Omdat eiseres een aanvraag heeft ingediend als bedoeld in artikel 14 van de Vw, zal de rechtbank de dwangsom bepalen op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
16. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in verband met het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroep niet-tijdig en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-tijdig van licht gewicht is, omdat alleen de vraag voorligt of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank merkt op dat de onder 16 opgenomen proceskostenveroordeling inzake het beroep niet-tijdig, niet in de plaats komt van aan het aanbod dat verweerder in het intrekkingsbesluit heeft gedaan aan eiseres om € 748,- te vergoeden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in verband met de intrekking van het bestreden besluit nadat eiseres daartegen beroep heeft ingesteld.