ECLI:NL:RBDHA:2021:16965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/3753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische jongvolwassenen op basis van belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor twee Syrische jongvolwassenen. De eisers, geboren in 1959 en 1961, hebben een aanvraag ingediend om bij hun zoon in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er sprake is van familie- en gezinsleven, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitviel. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid kon concluderen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eisers bij het uitoefenen van gezinsleven in Nederland. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de economische situatie van de referent, die geen werk heeft en afhankelijk is van studiefinanciering. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische situatie van eisers niet voldoende was om hun aanvraag te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1959, eiser

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 1961,eisers
beiden van Syrische nationaliteit
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is de heer [naam] , referent, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, feiten en omstandigheden. Eisers willen verblijven bij hun zoon (referent). Referent is geboren op [geboortedatum 3] 1995. Referent is in 2015 vanuit Syrië naar Nederland vertrokken en hij is op 13 juni 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 12 september 2016 heeft referent in het kader van nareis een mvv-aanvraag voor eisers ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 15 mei 2017 afgewezen. Bij besluit van 22 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eisers afgewezen. Het door referent hiertegen ingediend beroep is niet-ontvankelijk verklaard. [1] Vervolgens heeft referent op 11 maart 2020 en aanvraag ingediend voor een mvv ten behoeve van eisers op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft de identiteit en familierechtelijke relatie tussen eisers en referent aangenomen. Verweerder heeft verder aangenomen dat referent voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid, maar komt tot de conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
3. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd is. Er is wel degelijk sprake van inmenging in het gezinsleven en dit kan ook niet in het nadeel van eisers worden meegewogen in de belangenafweging. Uit Werkinstructie 2020/16 volgt bovendien dat verweerder een kleinere beoordelingsruimte heeft als er sprake is van achtergebleven gezinsleden. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom aan het economisch belang (zwaar) gewicht zou toekomen. Verweerder miskent dat de broer en zwager financieel zorg zullen dragen voor eisers. Eisers hebben ook verklaringen hierover ingebracht. Eisers beschikken verder zelf over vermogen, te weten hun woning. Bij verkoop van deze woning kunnen eisers met de opbrengst daar van bijdragen in de kosten voor het levensonderhoud. Eisers voeren verder aan dat het besluit innerlijk tegenstrijdig nu verweerder het jongvolwassenbeleid toepast, maar ook toetst aan ‘more than normal emotional ties’. Er is sprake van een intensief gezinsleven. Verweerder heeft verder ten onrechte de belangen ‘objectieve belemmering’ en ‘a certain degree of hardship’ onder een punt gewogen en ten onrechte zijn de psychische klachten van referent niet als afzonderlijk belang meegewogen. Dat referent slechts met een verwijzing naar de algemene situatie in Syrië heeft proberen aan te tonen dat het met eisers slecht gaat heeft verweerder ten onrechte in het nadeel meegewogen. Verder is onduidelijk waarom er minder gewicht moet toekomen aan het voordeel dat referent een band met Nederland heeft en waarom de verklaring van eiser dat hij zijn moeder in Syrië hielp niet doorslaggevend is in de belangenafweging, dan wel waarom niet zou zijn aangetoond dat eisers medische problemen hebben.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van familie-en gezinsleven tussen eisers en referent. Ter zitting hebben eisers verklaard dat ook niet meer in geschil is dat er geen sprake is van inmenging in het recht op familie- en gezinsleven, omdat verweerder eisers geen verblijfstitel heeft ontnomen die hen tot het uitoefenen van dat familie- en gezinsleven in Nederland in staat stelde. Tussen partijen staat verder vast dat referent jongvolwassen is en dat getoetst moet worden aan het jongvolwassenenbeleid, zoals dat is neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Ondanks het feit dat referent meerderjarig is, hoeft er daarom geen sprake te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers om gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Dat doet er echter niet aan af dat, na de vaststelling van het gezinsleven tussen eisers en referent, verweerder een belangenafweging dient te maken. In het kader van deze belangenafweging mag rekening worden gehouden met de leeftijd van de jongvolwassene en met de mate waarin hij zelfstandig is of kan worden geacht. De rechtbank verwijst hiertoe ook naar Werkinstructie 2020/16 van verweerder.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. Als dat zo is, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder niet ten onrechte de afweging tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven met hun zoon in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen. [2] Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend is.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan de belangen van eisers bij uitoefening van het gezinsleven in Nederland. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte in het voordeel van eisers betrokken dat zij een geldig document voor grensoverschrijding hebben en dat er geen sprake is van gevaar voor de openbare orde. Ook heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat, gelet op de asielvergunning van referent, een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dit heeft verweerder echter niet doorslaggevend hoeven achten. Verweerder heeft het economische belang van de staat in het nadeel van eisers mogen laten meewegen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat referent geen werk heeft en een studiefinanciering ontvangt, zodat referent middelen ontvangt uit de openbare kas. Referent heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft gedaan om aan werk te komen. De stelling dat referent wel voldoende inspanningen heeft verricht, omdat hij studeert en hij onbetaald modellenwerk verricht, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat het waarschijnlijk is dat eisers vanwege hun medische situatie een beroep zullen doen op de openbare kas. Dat eisers hun woning in het land van herkomst zullen verkopen en dat de zussen, broer en zwager van referent financieel zullen bijdragen betreffen onzekere toekomstige gebeurtenissen. Omdat referent een jongvolwassene is, heeft verweerder verder de mate waarin hij zelfstandig functioneert mogen betrekken bij de belangenafweging. Verweerder heeft mogen betrekken dat referent ten tijde van indiening van de aanvragen voor eiseres 24 jaar oud was. Gezien deze leeftijd mag van referent worden verwacht dat hij zelf een leven opbouwt in Nederland. Referent is hier ook mee bezig. Referent volgt sinds 2019 een studie, hij doet aan sporten en gitaarspelen en hij doet af en toe (onbetaald) modellenwerk. Verder heeft hij korte reizen gemaakt naar onder andere Portugal, Zweden, België, Frankrijk en Griekenland. Deze reizen heeft referent met zijn zussen of vrienden gemaakt, maar hij heeft ook alleen gereisd. Hieruit heeft verweerder kunnen concluderen dat referent stappen naar zelfstandigheid heeft gezet. Dat hij psychische problemen heeft en hierdoor minder goed functioneert in de maatschappij doet hier niet aan af. Referent staat onder behandeling van een psycholoog en hij heeft in Nederland familieleden die hem kunnen ondersteunen. Uit de verklaring van I-Psy van 4 maart 2021 blijkt niet dat referent geheel afhankelijk is van zijn ouders en niet zonder hen kan functioneren. Weliswaar geeft de behandelaar aan dat het feit dat de Nederlandse regering weigert gezinshereniging met zijn ouders toe te staan een luxerende factor is en dat het bevorderlijk zou zijn als zijn ouders naar Nederland komen, maar dit is onvoldoende om te kunnen zeggen dat eiser zonder zijn ouders niet kan functioneren.
Daarnaast heeft verweerder mogen betrekken dat niet is gebleken dat eisers niet zonder referent kunnen functioneren. Ook de overgelegde medische verklaringen heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Daaruit volgt weliswaar dat eiser medische klachten heeft, maar niet valt daaruit af te leiden dat eisers in verband met hun medische klachten volledig afhankelijk zijn van referent. Tot slot heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen betrekken dat zij geen banden hebben met Nederland, anders dan dat referent en andere familieleden hier wonen, en dat zij sterkere banden hebben met Syrië. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor zover eiser ter zitting heeft aangevoerd dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder eerst in het verweerschrift heeft gesteld dat er sprake is van ziekenhuiskosten voor eisers overweegt de rechtbank dat deze grond niet kan slagen. In de besluitvorming heeft verweerder immers al eerder aangegeven dat gelet op de medische situatie van eisers het waarschijnlijk is dat zij een beroep zullen doen op de openbare kas. Dat verweerder dit in het verweerschrift heeft gespecificeerd als ziekenhuiskosten maakt niet dat sprake is van een nieuwe motivering.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 juni 2018, AWB 18/1170.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9912.