ECLI:NL:RBDHA:2021:16918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling en afwijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G. Ocak, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 22 november 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de gronden voor zijn bewaring en stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef omdat er hoger beroep zou zijn ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor bewaring, waaronder het risico op onderduiken, voldoende waren onderbouwd. Eiser had niet aangetoond dat er een voorlopige voorziening was getroffen die hem in Nederland zou houden.

De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet opgingen, vooral omdat hij zelf had aangegeven niet terug te willen naar Nigeria, wat niet relevant was voor de beoordeling van de bewaring. De rechtbank oordeelde dat de medische klachten van eiser geen aanleiding gaven om een lichter middel te overwegen, aangezien de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijkwaardig waren aan die in de vrije maatschappij. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18260
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kandeh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1989] .
2. Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij is geadopteerd door een Italiaan, een zekere [A] uit [woonplaats] . Bij gebrek aan documenten die deze stelling onderbouwen en gelet op eisers weinig concrete verklaring over zijn gestelde adoptie, gaat de rechtbank voorbij aan deze stelling van eiser.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden van eiser tegen de zware gronden 3c en 3i.
5. Ten aanzien van de zware grond 3c voert eiser aan dat hem nooit duidelijk is verteld dat hij Nederland moest verlaten. Aan eiser is namelijk verteld dat er hoger beroep ingesteld zou worden, waardoor hij wel rechtmatig in Nederland verblijft. Over zware grond 3i voert hij aan dat hij niet terug wil naar Nigeria, omdat hij daar problemen heeft. Dat heeft hij ook gezegd tijdens de verschillende verhoren.
6. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden 3c en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. In de afwijzende asielbeschikking van 15 september 2021 is duidelijk vermeld dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Tegen deze beschikking is beroep ingesteld en is een voorlopige voorziening gevraagd. Dit beroep is ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening is afgewezen. Eiser heeft zijn stelling, dat hoger beroep is ingesteld, niet nader onderbouwd. Niet is gebleken dat er een voorlopige voorziening is getroffen op grond waarvan eiser zijn eventuele hoger beroep in Nederland mag afwachten. Dat eiser niet of niet juist zou zijn voorgelicht door zijn advocaat in de asielprocedure, komt voor zijn risico. Daarnaast heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 22 november 2021 een aantal keer gezegd dat hij niet terug gaat naar Nigeria en dat hij in Europa zal blijven. Dat eiser vindt dat hij goede redenen heeft om niet terug te keren naar Nigeria kan in deze procedure geen rol spelen en doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze bewaringsgrond.
7. De zware gronden 3c en 3i zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat eiser medische klachten heeft. Hij heeft een aandoening aan zijn
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
lever en heeft last van zijn rug. Door deze klachten had eiser niet in bewaring gesteld mogen worden.
9. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. In de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat de medische voorziening in het detentiecentrum gelijk staan aan de medische voorzieningen in de vrije maatschappij. Daarnaast is ook niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.