ECLI:NL:RBDHA:2021:16916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot zicht op overdracht en voortvarendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Somalische nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er zicht was op overdracht naar Duitsland en Frankrijk. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 22 november 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser. Eiser voerde aan dat er geen zicht op overdracht binnen een redelijke termijn was, omdat zowel Duitsland als Frankrijk de claimverzoeken hadden afgewezen. De rechtbank oordeelde echter dat er nog steeds zicht op overdracht was, aangezien de Nederlandse autoriteiten in contact stonden met de Belgische autoriteiten en de overdrachtstermijn nog niet was verlopen. Eiser stelde ook dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder wel degelijk voortvarend had gewerkt, gezien de tijdige verzending van de claimverzoeken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17692
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. T.F.B. Veerman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Abdullahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Zicht op overdracht
4. Eiser voert aan dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hij is met het oog op overdracht aan Duitsland, en later overdracht aan Frankrijk, in bewaring gesteld. Zowel Duitsland als Frankrijk hebben de claimverzoeken afgewezen. De situatie is hierdoor volkomen onduidelijk geworden en de overdrachtstermijn lijkt te zijn vervallen.
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder heeft op 20 oktober 2021 een claimverzoek verstuurd naar de Duitse autoriteiten. Dit verzoek is op 21 oktober 2021 afgewezen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn. Daarom is op 25 oktober 2021 een claimverzoek verstuurd naar de Franse autoriteiten. Dit verzoek is op 5 november 2021 afgewezen omdat België verantwoordelijk zou zijn. België heeft een claimverzoek bij Frankrijk gelegd, waar Frankrijk voor 23 november 2021 op moet reageren. Komt er geen reactie, dan is Frankrijk verantwoordelijk. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de Nederlandse autoriteiten nauw contact hebben met de Belgische autoriteiten. Zodra de Belgische autoriteiten antwoord hebben ontvangen van Frankrijk, wordt dit doorgegeven aan verweerder. Daarnaast is de overdrachtstermijn nog niet verlopen. Dit betekent dat er nog steeds sprake is van zicht op overdracht binnen een redelijke termijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn overdracht. Er heeft namelijk alleen op 20 oktober 2021 een vertrekgesprek plaatsgevonden.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Op 20 oktober 2021 heeft een eerste daadwerkelijke vertrekhandeling plaatsgevonden, het vertrekgesprek. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze gesprekken maandelijks worden gehouden en dat dus binnenkort weer een vertrekgesprek plaats zal vinden. Daarnaast heeft verweerder op 21 oktober 2021 een claimverzoek verstuurd naar Duitsland. Na afwijzing van dit verzoek heeft verweerder binnen vier dagen een claimverzoek gestuurd naar Frankrijk. Verweerder is afhankelijk van de autoriteiten in andere landen, waardoor het langer duurt om eiser over te dragen. Dit betekent echter niet dat hierdoor sprake is van onvoldoende voortvarend handelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [doumentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.