ECLI:NL:RBDHA:2021:16915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de aanhouding en bewaring van een Palestijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Palestijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 11 november 2021 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de aanhouding onrechtmatig was, omdat er geen proces-verbaal van bevindingen was opgemaakt en er geen duidelijke grond was voor zijn aanhouding. Tijdens de zitting op 22 november 2021 werd een proces-verbaal alsnog aan het dossier toegevoegd, maar eiser betwistte de rechtmatigheid van de vragen naar zijn identiteitspapieren.

De rechtbank oordeelde dat de aanhouding en bewaring van eiser rechtmatig waren. De rechtbank stelde vast dat de gemachtigde van de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had de gronden voor de maatregel niet betwist. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van eiser dat er sprake was van een vreemdelingrechtelijke staandehouding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 22 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.J. van der Woude, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Murad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Palestijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1975] .
Voortraject
2. Eiser voert aan dat het onduidelijk is op welke grond hij is aangehouden. Het dossier bevat namelijk niet een proces-verbaal van bevindingen.
3. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van bevindingen na schorsing van de zitting op 22 november 2021 alsnog aan het dossier is toegevoegd. Eiser heeft op 23 november 2021 de mogelijkheid gekregen om op het proces-verbaal van bevindingen te reageren.
4. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2021 in zijn geheel niet omschrijft op basis van welke feiten en omstandigheden er aanleiding is geweest om hem naar zijn identiteitspapieren te vragen. Er wordt geen enkele overtreding genoemd en geen wetgeving die is overtreden. De bijlage als bedoeld in artikel 1 van de Regeling domeinen buitengewoon opsporingsambtenaar bevat verschillende regelingen en biedt dus geen duidelijkheid op grond van welke rechtsbasis er aanleiding was om te vragen naar identiteitspapieren. Daarom is het vragen naar de identiteitspapieren van eiser onrechtmatig. Omdat er geen sprake kan zijn van een strafrechtelijke aanhouding moet gekeken worden of er sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan eiser staande gehouden mocht worden. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2021 is hier geen blijk van gegeven. De aanhouding, overbrenging en ophouding van eiser zijn dus onrechtmatig gebeurd.
5. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2021 staat onder meer vermeld:
“Ik (…), handhaver openbare ruimte, werkzaam bij de gemeente
Amsterdam te Amsterdam, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar met BOA-
aktenummer (…) standplaats Amsterdam, ingevolge categoriale beschikking beschikking "Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente Amsterdam 2020, domein 1", van 23 november 2020, nummer BOACAT2020/064, welke geldt voor de opsporing van feiten, zoals genoemd in hoofdstuk 6.4 van Domein 1 Openbare Ruimte van de beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar, verklaar het volgende:
(…). Op Donderdag 11 November 2021 te 08.53 uur, bevond ik mij in uniform gekleed, belast met toezicht en handhaving van de bovenstaande wetgeving, op de openbare weg Prins Hendrikkade, (…) te Amsterdam.
Aldaar zag ik een persoon slapen op de brug, gewikkeld in een wit laken. Deze persoon bleek een manspersoon te zijn en is de later aangehouden verdachte en zegt te zijn dhr. [eiser] (…) Ik heb [eiser] wakker gemaakt en gevraagd naar zijn identiteitspapieren. [eiser] zei deze niet te hebben. (…). Ik heb de politie ter plaatse laten komen ter vaststelling van de identiteit van [eiser] Dit was omstreeks 09.10 uur.
Ik zag dat bij de politie de gegevens van [eiser] ook niet uit het systeem kwamen. Hierop ben ik [eiser] gaan vorderen om zijn identiteitsgegevens ter inzage aan te bieden. Deze zijn niet op eerste vordering getoond door [eiser] . Hierop heb ik [eiser] aangehouden voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, die is opgelegd bij een van de in artikel 447e WvSr genoemde wetten. (…)”.
De rechtbank is van oordeel dat het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 november 2021 voldoende duidelijk is ten aanzien van de toegepaste bevoegdheden, de omstandigheden en de redenen die aanleiding hebben gegeven om eiser aan te houden.
Uit de inhoud van dit proces-verbaal leidt de rechtbank af dat eiser is aangehouden in het kader van opsporing van feiten als genoemd in hoofdstuk 6.4 van ‘Domein 1. Openbare Ruimte’ van de ‘Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar’. In deze beleidsregels wordt verwezen naar de ‘Bijlage als bedoeld in artikel 1 van de Regeling domeinen buitengewoon opsporingsambtenaar’. Onder 10 van deze bijlage wordt vermeld dat een opsporingsambtenaar bevoegd is ten aanzien van verordeningen voor zover hij daarvoor door het bevoegde bestuursorgaan is aangewezen. Dit betekent dat de buitengewoon opsporingsambtenaar eiser, nu hij slapend op straat is aangetroffen, op grond van zijn bevoegdheden in het kader van de strafrechtelijke staandehouding mocht controleren en
vragen naar een legitimatiebewijs. De rechtbank ziet in het dossier, noch in het verhandelde ter zitting een aanknopingspunt voor de stelling van eiser dat in feite sprake was van een vreemdelingrechtelijke staandehouding.
De rechtbank mag verder niet oordelen over het strafrechtelijk voortraject, tenzij de onrechtmatigheid van het strafrechtelijke voortraject reeds door de strafrechter is vastgesteld. Die situatie doet zich niet voor. De vreemdelingenrechter is daarom in dit geval vanaf de aanvang van de overbrenging en ophouding bevoegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 december 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.