ECLI:NL:RBDHA:2021:16913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17950, NL21.17951 en NL21.17954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar, had beroep ingesteld tegen meerdere besluiten van de Staatssecretaris, waaronder de maatregel van bewaring en een inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 13 november 2021 was opgelegd op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, omdat de eiser op dat moment op een schip was aangetroffen dat naar Groot-Brittannië voer. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het rechtmatig verblijf in Nederland en de gebreken in de rechtsbijstand, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bewaring terecht was opgelegd en dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van onrechtmatigheid. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het licht van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.17950, NL21.17951 en NL21.17954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H van de Wal).
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel is op 15 november 2021 opgeheven. Op 15 november 2021 heeft verweerder aan eiser een nieuwe maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar (bestreden besluit 3) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen tegen bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 november 2021 de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw opgeheven. Op 19 november 2021 heeft verweerder de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2001] .
2. Omdat de bewaring in bestreden besluit 1 en bestreden besluit 2 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet
worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om
opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Over bestreden besluit 1
Voortraject
3. Eiser voert aan dat het onjuist is dat hij op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op 13 november 2021 staande is gehouden op een schip van Stena Line BV. Eiser heeft een biometrisch paspoort en is niet verplicht een visum te hebben om Nederland in te reizen. Hierdoor heeft hij rechtmatig verblijf in Nederland. Er kan alleen sprake zijn van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als er een strafrechtelijke verdenking is of als er sprake is van een besluit als vermeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode1 dat een einde maakt aan het rechtmatig verblijf van eiser in de vrije termijn. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 september 2020.2 Eiser is niet strafrechtelijk aangehouden, maar vreemdelingrechtelijk staande gehouden. Hierdoor kan er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstaan. Voorts voert eiser aan dat in het geval dat de rechtbank van oordeel is dat er wel sprake is een redelijk vermoeden van illegaal verblijf uit de ervaringsgegevens blijkt dat Albanezen een biometrisch paspoort hebben. Dit spreekt een illegaal verblijf van eiser tegen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van staande houding van 13 november 2021 staat vermeld dat twee personen over een hekwerk zijn geklommen van het kadeterrein van Europoort, dat zij snel aan boord gingen van een schip en dat zij op het bovendek zijn tegen gehouden door de bemanning van dat schip. Uit dit proces-verbaal blijkt dat uit ervaringsgegevens blijkt dat veel vreemdelingen die niet in het bezit zijn van de vereiste reisdocumenten die recht geven op grensoverschrijding naar Groot-Brittannië, zich de toegang verschaffen tot het kadeterrein om grenscontroles te ontlopen. De vreemdelingen klimmen in vrachtwagens en containers die verscheept worden naar Groot-Brittannië. Deze ervaringsgegevens en het feit dat eiser over een hekwerk is geklommen om aan boord van een schip te gaan dat naar Groot-Brittannië zou varen, zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende redenen om eiser staande te houden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Rechtsbijstand
5. Eiser voert verder aan dat tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 13 november 2021 vermeld had moeten worden dat hij recht had op een gratis advocaat bij het gehoor en dat er ten minste twee uur moet worden gewacht op de komst van een advocaat als deze niet onmiddellijk beschikbaar is. Dit zijn omissies die dusdanig laakbaar zijn dat er sprake is van een gebrek dat zwaarwegend genoeg is dat het ertoe moet leiden dat de
1. Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2021.3
6. De rechtbank stelt vast dat volgens het proces-verbaal van gehoor van 13 november 2021 aan eiser is gevraagd of hij een advocaat wenst tijdens het gehoor. Eiser antwoordt dat hij die niet wenst. Daarna wordt aan eiser gevraagd of hij het goed vindt om zonder de aanwezigheid van een advocaat gehoord te worden, waarop hij antwoordt dat dat prima is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hiermee voldoende tijdig en kenbaar gewezen op rechtsbijstand en blijkt uit de verklaring van eiser niet dat bij hem de indruk is ontstaan dat hij zelf de kosten van een advocaat zou moeten betalen. Eiser heeft duidelijk gezegd dat hij geen advocaat bij het gehoor wil, waardoor de twee uur wachttijd is komen te vervallen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden4 vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden5 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd betwist. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat de grond niet feitelijk juist is, omdat hij wel op de juiste wijze Nederland is binnengekomen. Hij is namelijk niet Nederland ingereisd met als doel illegaal uit te reizen naar Groot- Brittannië. Hij heeft eerst zijn broers in Duitsland bezocht, dat is een legitiem doel. Daarnaast is ook niet vastgesteld dat de vrije termijn van eiser is beëindigd, omdat er geen strafrechtelijke verdenking is en er geen besluit is genomen op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode. Over de zware grond 3b voert eiser aan dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland. Dit betekent dus dat hij zich niet hoefde te melden bij de korpschef.
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. In het gehoor voor inbewaringstelling van 13 november 2021 wordt de vraag gesteld met welk doel eiser naar Nederland is gekomen. Hierop antwoordt hij als volgt:
“(…). Om het land te bezichtigen en ik heb geprobeerd om weg te gaan.

3.ECLI:NL:RVS:2021:1634.

4 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Zoals de beschuldiging luidde ik wilde naar Engeland.
We zijn met de tram naar Brielle gegaan daarna ben ik te voet naar de haven gegaan. (…)”.
Daarnaast heeft hij ook in dit gehoor gezegd dat hij illegaal in Nederland is en is aan eiser nog de volgende vraag gesteld over zijn uitreis naar Groot-Brittannië:
”(…). V: U bent vandaag tijdens de grenscontrole aangetroffen op vrachtboot die naar Engeland zou gaan. Ik hem het vermoeden dat u dat gedaan heeft om op illegale wijze naar Engeland te reizen, omdat u niet in het bezit bent van de juiste documenten. Klopt dit?
A: Ja, dit klopt. (…)”.
Uit het voorgaande blijkt dat eiser naar Nederland is gekomen met het doel illegaal uit te reizen naar Groot-Brittannië omdat hij daar niet de juiste papieren voor bezit. Gezien de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 20186, mogen Albaniërs die in het bezit zijn van een biometrisch paspoort zonder visum het Schengengebied inreizen en daar 90 dagen verblijven. Dat is de vrije termijn. Als iemand het Schengengebied binnenkomt om illegaal door te reizen naar Groot-Brittannië kan hij geen beroep meer doen op deze vrije termijn. Eiser is dus niet op de voorgeschreven wijze Nederland ingereisd en verblijft niet rechtmatig in Nederland. Dit betekent dat hij zich dus ook had moeten melden bij de korpschef. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Over bestreden besluit 2
10. Eiser voert aan dat de beroepsgronden tegen dit bestreden besluit hetzelfde zijn als tegen bestreden besluit 1. Eiser voegt nog toe dat de gestelde gebreken in bestreden besluit 1 de daaropvolgende maatregel van bewaring ook raken.
11. Uit het vorenstaande blijkt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw terecht is opgelegd. De rechtbank volstaat daarom met te verwijzen naar hetgeen eerder is overwogen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Over bestreden besluit 3
12. Eiser voert aan dat hem niet is gevraagd of er redenen of omstandigheden zijn die ertoe moeten leiden dat de duur van het inreisverbod moet worden verkort. Er is alleen gevraagd naar omstandigheden die er volgens eiser toe moeten leiden dat het inreisverbod niet wordt opgelegd. Daarnaast moeten de beroepsgronden die betrekking hebben op de maatregel van bewaring als herhaald worden ingelast.
13. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het inreisverbod niet kon worden opgelegd. In het gehoor voor inbewaringstelling van 15 november 2021 is namelijk de volgende vraag gesteld:
“(…).V: Zijn er voor u overige redenen en/of omstandigheden waarom zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod, dan wel de duur daarvan zou moeten verkorten? Zo ja, welke redenen/omstandigheden zijn dit?
A: Nee die zijn er niet. Maar ik wil wel graag werk zoeken in de EU.(…)”.

6.ECLI:NL:RVS:2018:1911.

Hieruit blijkt dat aan eiser uitdrukkelijk is gevraagd of er omstandigheden zijn, die ertoe moeten leiden dat er een inreisverbod voor een korte duur moet worden opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Over de beroepen
14. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [documentnummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.