ECLI:NL:RBDHA:2021:16898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17059 en NL21.17118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Albanese vreemdeling en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Albanese vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, had beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 22 en 29 oktober 2021 maatregelen van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 22 oktober 2021 onrechtmatig was, omdat deze niet op de juiste grondslag was gebaseerd. Eiser had recht op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, die werd vastgesteld op € 800,- voor 8 dagen detentie. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring had moeten worden gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet, gezien de Eurodactreffer voor België. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond, terwijl de beroepen tegen de andere besluiten ongegrond en niet-ontvankelijk werden verklaard. De proceskosten werden toegewezen aan eiser, die een toevoeging had ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17059 en NL21.17118
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Bij besluit van 29 oktober 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, samen met een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar (bestreden besluit 3) opgelegd. De op 22 oktober 2021 opgelegde maatregel van bewaring is toen opgeheven.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen tegen de maatregelen van bewaring moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 3 november 2021 de maatregel van bewaring van 29 oktober 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 11 november 2021 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Op 29 november 2021 heeft verweerder de maatregel van bewaring van 29 oktober 2021 op verzoek van de rechtbank nog aan het dossier in zaak NL21.17118 toegevoegd. Eiser heeft aangegeven geen aanleiding te zien om op het verweerschrift en de toegevoegde dossierstukken te reageren.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996].
Bestreden besluit 1
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Twee maatregelen van bewaring
3. Eiser voert ten eerste aan dat op 22 oktober 2021 twee maatregelen van bewaring aan eiser zijn opgelegd. De maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw is getekend om 21:01:31 uur en de maatregel op grond van artikel 59, tweede lid, Vw is getekend om 21:01:37. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, Vw per abuis in het dossier is terecht gekomen, als gevolg van een foutieve administratieve handeling bij de oplegging van de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw. Daarbij heeft verweerder een op 9 november 2021 opgemaakt proces-verbaal overgelegd, waarin de betrokken verbalisant een verklaring heeft gegeven voor de gang van zaken bij het opleggen van de maatregel van bewaring op 22 oktober 2021. Volgens verweerder blijkt uit dit proces-verbaal dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, Vw niet aan eiser is opgelegd noch is uitgereikt. Aan eiser is alleen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid Vw opgelegd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de maatregel op grond van artikel 59, tweede lid, Vw niet aan eiser is opgelegd. Gelet op het overgelegde proces-verbaal gaat ook de rechtbank ervan uit dat sprake is geweest van een systeemtechnische fout en dat op 22 oktober 2021 aan eiser alleen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw is opgelegd. Voor zover eiser betoogt dat deze werkwijze zou moeten leiden tot onrechtmatigheid van deze maatregel van bewaring, slaagt dit beroep niet.
Grondslag artikel 59a Vw
5. Eiser voert onder meer aan dat de maatregel van bewaring had moeten worden gestoeld op artikel 59a, Vw, omdat er sprake is van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Eiser wijst in dit verband op de Eurodactreffer voor België van 22 oktober 2021.
6. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 11 november 2021 op het standpunt gesteld dat ervan uit mocht worden gegaan dat eiser zijn bij de Belgische autoriteiten ingediende verzoek om internationale bescherming heeft prijsgegeven, toen eiser zijn asielaanvraag van 22 oktober 2021 ‘kort na indiening ervan’ heeft ingetrokken. Hierbij verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 7 juni 20181.
7. De rechtbank kan het standpunt van verweerder niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank bestond ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring van 22 oktober 2021 met de Eurodactreffer op België een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Daarom had de maatregel van bewaring moeten worden gestoeld op artikel 59a Vw. De rechtbank verwijst voor haar oordeel naar de uitspraak van de ABRvS van 28 juni 2018, waarin is vastgesteld dat bij samenloop van de bewaringsgrondslagen als vermeld in de artikelen 59a en 59b Vw, bepalend is of de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is. Dat eiser zijn asielaanvraag op 29 oktober 2021 heeft ingetrokken, doet hier niet aan af. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is daarom gegrond.
8. De overige beroepsgronden, zoals de gestelde schending van het verdedigingsbeginsel, behoeven hierom geen verdere bespreking.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel (verblijf detentiecentrum) = € 800,-.
Bestreden besluit 2
10. Deze maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw, nadat eiser zijn asielverzoek in Nederland had ingetrokken.
11. Eiser voert aan dat hij ook toen op grond van artikel 59a, Vw in bewaring gesteld had moeten worden. Het is volgens eiser duidelijk dat hij in België een asielaanvraag had lopen en dat hij overgedragen wenste te worden naar België. Eiser heeft kenbaar gemaakt dat hij de asielaanvraag in Nederland wenste in te trekken, omdat hij de asielprocedure in Nederland niet wenste te doorlopen, maar de al lopende procedure in België voort te willen zetten. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser door zijn asielaanvraag in Nederland in te trekken niet zijn asielaanvraag in België prijsgegeven.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, nadat eiser zijn asielaanvraag had ingetrokken, op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn wens om internationale bescherming heeft prijsgegeven met inbegrip van zijn verzoek om internationale bescherming bij de Belgische autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit onomwonden uit de door eiser op 29 oktober 2021 ondertekende verklaring tot intrekking van zijn asielaanvraag, waarin staat vermeld dat hij zo spoedig mogelijk wenst te vertrekken naar Albanië. Dit bevestigt het standpunt van verweerder dat eiser toen geen prijs meer stelde op internationale bescherming. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestreden besluit 3
13. De rechtbank merkt verder op dat eiser verder geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod. Dit beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Over de bestreden besluiten
14. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is gegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, te weten € 800,-. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is ongegrond en het beroep tegen bestreden besluit 3 is niet-ontvankelijk.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers voor een bedrag van € 748,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.