ECLI:NL:RBDHA:2021:16895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Dublinclaim

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De eiser was op 24 november 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt, behandeld op 6 december 2021, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende voortvarend had gehandeld door een claimverzoek naar Noorwegen te versturen, slechts een week na de inbewaringstelling van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond van de eiser, dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, niet slaagde. Daarnaast werd overwogen dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, en dat het niet nodig was om de eiser expliciet te bevragen over het risico op onttrekking aan het toezicht, aangezien dit al uit de gronden van de maatregel bleek. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier M.A.W.M. Engels, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18422
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Blauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser heeft de gronden van de maatregel van bewaring niet betwist.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft immers pas een week na zijn inbewaringstelling een claimverzoek naar Noorwegen verstuurd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 24 november 2021 is eiser in bewaring gesteld. Op 30 november 2021 heeft verweerder een claimverzoek naar Noorwegen laten uitgaan. Dit heeft verweerder gedaan naar aanleiding van het vertrekgesprek dat hij met eiser op
29 november 2021 heeft gevoerd. Dit vertrekgesprek is daarmee een relevante verwijderingshandeling geweest, die is verricht op de vijfde dag van de maatregel van bewaring. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat verweerder hem niet heeft gevraagd of er ten aanzien van hem sprake is van risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Volgens eiser heeft verweerder zich hierover daarom geen oordeel kunnen vormen. Eiser wijst er in dit verband op dat hij al bij het eerste bezoek van zijn advocaat heeft gemeld dat hij naar Duitsland wilde vertrekken. Als verweerder hem een meldplicht had opgelegd, dan had hij zelfstandig naar Duitsland kunnen vertrekken.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de vijf gronden die verweerder ten grondslag aan de maatregel van bewaring heeft gelegd, volgt al dat er ten aanzien van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestaat. Het was voor verweerder daarom niet nodig om eiser op dit onderdeel uitdrukkelijk te bevragen. Voorts heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat het gedrag van eiser geen aanleiding geeft voor de veronderstelling dat hij Nederland zelfstandig zal verlaten. Zo is waarschijnlijk dat eiser al geruime tijd illegaal in Nederland verblijft. Ook heeft eiser niet eerder aantoonbaar initiatieven genomen om aan relevante documenten te komen, om zijn verblijf in Nederland te legaliseren en om zijn vertrek uit Nederland mogelijk te maken. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om ten aanzien van eiser te volstaan met het opleggen van een meldplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.