ECLI:NL:RBDHA:2021:16885

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 21/1585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese familieleden op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke banden

Op 6 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen twee Eritrese eisers en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die claimen familieleden te zijn van een referent met een verblijfsvergunning asiel, hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van artikel 8 van het EVRM, met als doel verblijf bij hun referent. De aanvraag is door de Staatssecretaris afgewezen, omdat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van eiser 1 niet aannemelijk is gemaakt door middel van officiële documenten of substantieel indicatief bewijs. De kopie van de identiteitskaart van eiser 1 was onleesbaar en er was geen adequate verklaring voor het ontbreken van een leesbaar identificerend document. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat er sprake was van een hechte persoonlijke band tussen eiser 1 en de referent.

Eiser 2, de jongere broer van de referent, had ook niet voldoende bewijs geleverd om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen eiser 2 en de referent niet meer dan gebruikelijk was, gezien de rol van de ouders in hun opvoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een hechte persoonlijke band die de gebruikelijke banden tussen broers en zussen overstijgt. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, en de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris als rechtmatig beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser 1

[eiser 2] ,V-nummer: [V-nummer 2] , eiser 2 (tezamen: eisers)
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bondarev).

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 30 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (referente)’ in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren referente en de tolk, [A] , aanwezig.
Het onderzoek is vervolgens geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om een kopie van het eerste en nader gehoor uit de asielprocedure van referente te overleggen. Referente heeft een zienswijze gegeven. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser 1 stelt te zijn geboren op [1942] en eiser 2 stelt geboren te zijn op [2004] . Eisers stellen allebei de Eritrese nationaliteit te hebben. Referente is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Referente heeft ten behoeve van eisers een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM. Eisers stellen de vader respectievelijk de jongere broer van referente te zijn.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor afgifte van een mvv. Referente heeft de identiteit van eiser 1, de gestelde vader van referente, niet aannemelijk gemaakt aan de hand van officiële documenten dan wel met substantiële, indicatieve documenten. De kopie van de identiteitskaart is onleesbaar en kan niet worden vertaald. Verweerder heeft geen bewijsnood aangenomen omdat eiser 1 geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van een (leesbaar) identificerend document. Hierdoor komt verweerder niet toe aan de beoordeling van de familierechtelijke relatie tussen referente en eiser 1 en wordt geen nader onderzoek in de vorm van een DNA-onderzoek aangeboden. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de familierechtelijke relatie niet middels officiële documenten, dan wel substantieel indicatief bewijs, is aangetoond. Er is ook niet gebleken van familie- of gezinsleven tussen referente en eiser 1, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eiser 1. Verweerder heeft hierbij als uitgangspunt genomen dat het zogenoemde jongvolwassenebeleid niet van toepassing is op referente en verwezen naar wat referente over eiser 1 heeft verklaard in het kader van haar asielprocedure. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de gedragingen van eiser 1 de reden voor de vlucht van referente waren.
Verweerder heeft bewijsnood aangenomen voor het aantonen van de identiteit van eiser 2 vanwege diens minderjarigheid. De familierechtelijke relatie is niet door middel van officiële documenten aangetoond. Referente heeft de familierechtelijke relatie tussen haar en eiser 2 ook niet aannemelijk gemaakt met substantieel indicatief bewijs. Van de in dat verband overgelegde doopakte heeft Bureau Documenten niet kunnen vaststellen of het document inhoudelijk juist is. Verweerder neemt ook ten aanzien van de familierechtelijke relatie bewijsnood aan. Er wordt echter geen nader (DNA-)onderzoek aangeboden;
verweerder neemt geen familie- of gezinsleven aan, omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referente en eiser 2. Hun ouders hebben namelijk altijd een rol gespeeld in hun opvoeding, waardoor de band tussen broer en zus de gebruikelijke omgang niet overstijgt.
Beroepsgronden vader - Identiteit en familierechtelijke relatie
3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de identiteitskaart onleesbaar is en niet vertaald kan worden. Een vertaling is op 16 juli 2018 al opgemaakt in het kader van een vorige procedure. Deze vertaling bevindt zich ook in het huidige dossier. Verweerder had dit uit zorgvuldigheid in zijn beoordeling dienen te betrekken. Verweerder heeft bovendien ten onrechte geen bewijsnood aangenomen voor het ontbreken van officiële documenten. In beroep hebben eisers nog een kopie van de bewonerspas van eiser 1 overgelegd. De identificatienummers op de bewonerspas en de identiteitskaart overeen. Hiermee is de identiteit van de vader van referente, eiser 1, voldoende aangetoond, waardoor verweerder een DNA-onderzoek moet aanbieden, aldus eisers.
4. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de identiteit en de familierechtelijke relatie niet is aangetoond en, voor zover dit onjuist is, gesteld dat van familie- of gezinsleven geen sprake is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de kopie van de identiteitskaart van eiser 1 die in de onderhavige procedure bij de aanvraag was meegestuurd zodanig onleesbaar was dat daarvan geen vertaling kon worden gemaakt. In de aanvraag van 6 november 2019 is namens eisers door VluchtelingenWerk Nederland (VWN) over dit stuk ook vermeld: ‘niet vertaalde copy bijna niet leesbare ID [eiser 1] ’. Bij brief aan verweerder van 21 januari 2020 heeft VWN vervolgens meegedeeld: ‘M.b.t. de ID van [eiser 1] heeft het vertaalbureau aangegeven dat het document zodanig onleesbaar is, dat een vertaling niet kan worden gemaakt’. Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2020 aan eisers gevraagd een beter leesbare kopie te verstrekken. Hierop hebben eisers niet gereageerd.
Ter zitting hebben eisers verwezen naar de zich in het dossier bevindende stukken van een eerdere nareisprocedure, waaronder de (slecht leesbare) kopie van het identiteitsbewijs met een gedeeltelijke vertaling van 16 juli 2018. Dat verweerder bij zijn besluitvorming van deze vertaling moest uitgaan, zoals eisers betogen, volgt de rechtbank niet, omdat hiermee nog geen reactie is gegeven op verweerders verzoek om een beter leesbare kopie van het identiteitsbewijs (en een vertaling daarvan) te overleggen.
6. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser 1 niet in bewijsnood verkeert. Ook beoordeelt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiser 1 onvoldoende substantieel indicatief bewijs voor zijn identiteit heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van bewijsnood ten aanzien van het ontbreken van officiële identificerende documenten, aangezien eiser 1 daarvoor geen op zijn persoon toegespitste verklaring heeft gegeven. Eiser heeft, onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea 2020, immers enkel gesteld dat het voor hem onmogelijk is om een nieuwe identiteitskaart aan te vragen, omdat Eritrea bezig is om alle identiteitskaarten te vervangen door een moderne kaart en dat eiser moet wachten tot hij wordt opgeroepen. Hiermee heeft hij niet toegelicht of hij heeft geprobeerd om een nieuwe identiteitskaart te verkrijgen, omdat de oude onleesbaar was geworden. Eisers stelling die er op neerkomt dat het originele document meer details bevat dan de kopie die hij heeft overgelegd en dat dit in Eritrea wél wordt geaccepteerd, mocht verweerder onvoldoende vinden, omdat die stelling niet nader is onderbouwd.
Eisers betogen dat op het leesbare gedeelte van de kopie van het identiteitsbewijs gegevens zijn vermeld, zoals de voornaam van eiser 1 die referente tijdens haar gehoor in november 2017 heeft genoemd, een identiteitsnummer en het geboortejaar. Volgens eisers dienen deze gegevens te worden vergeleken met de (eerst in beroep overgelegde) kopie van een bewonerspas. Volgens hen bevat deze pas hetzelfde identiteitsnummer en de (voor)naam en geboortedatum van eiser 1, zodat diens identiteit aannemelijk moet worden geacht.
Verweerder heeft zich hierover naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit hiermee niet aannemelijk is gemaakt. Bij het ontbreken van een (leesbare kopie van) een identiteitskaart kon verweerder concluderen dat met de kopie van de bewonerspas, waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, slechts sprake is van één indicatief document. Ook in samenhang bezien kon verweerder concluderen dat geen sprake is van substantieel indicatief bewijs.
7. Gelet op het feit dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van bewijsnood en zij ook geen substantieel indicatief bewijs hebben overgelegd van de identiteit van eiser 1, hoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank verder ook geen nader onderzoek aan te bieden.
8. Het voorgaande betekent dat wat eisers verder hebben aangevoerd ten aanzien van eiser 1 geen bespreking behoeft. Verweerder heeft het besluit ten aanzien van eiser 1 deugdelijk gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de aanvraag afwijzen.
Beroepsgronden broer - Hechte persoonlijke banden
9. Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte geen hechte persoonlijke banden heeft aangenomen tussen referente en haar broer, eiser 2. Verweerder is daarbij niet gemotiveerd ingegaan op de door referente onderbouwde band met eiser 2. Daarnaast overweegt verweerder dat de ouders altijd een rol hebben gespeeld in de opvoeding van referente en eiser 2, maar verweerder heeft daarbij ten onrechte niet de familieband tussen eiser 1 en eiser 2 beoordeeld.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder met juistheid als uitgangspunt heeft genomen dat familie- en gezinsleven kan worden aangenomen wanneer tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus sprake is van hechte persoonlijke banden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eiser 2. De persoonlijke verklaring die referente in dat verband heeft gegeven mocht verweerder onvoldoende vinden. Dat referente en eiser 2 tot haar vertrek hebben samengewoond, als kind veel samen hebben gedaan en bijna dagelijks contact hebben, maakt niet dat daarmee sprake is van hechte persoonlijke banden die gebruikelijke banden tussen broers en zussen overstijgen. Verweerder heeft daarbij van belang mogen vinden dat de ouders van referente en eiser 2 altijd een rol hebben gespeeld in hun opvoeding en dat referente geen specifieke opvoed- en/of zorgtaken vervulde voor eiser 2.
11. Het voorgaande betekent dat hoewel verweerder bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen referente en eiser 2, verweerder geen nader onderzoek behoefde aan te bieden, omdat geen sprake is van familie- of gezinsleven.
12. Voor zover eisers hebben betoogd dat verweerder de familieband tussen eiser 1 en eiser 2 diende te beoordelen ziet de rechtbank daar geen aanleiding voor, omdat die beoordeling niet kan bijdragen aan een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
13. Verweerder heeft het besluit ten aanzien van eiser 2 deugdelijk gemotiveerd. Wat eisers verder hebben aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Ook ten aanzien van eiser 2 mocht verweerder de aanvraag afwijzen.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.