ECLI:NL:RBDHA:2021:16881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
AWB 20/5511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsrecht door detentieperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Tunesische man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document 'duurzaam verblijf burger van de Unie' door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 2013 in Nederland verblijft, heeft een verblijfsvergunning gehad als familielid van een EU-burger, maar is sinds 2017 gedetineerd wegens ernstige strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de periode van detentie de opbouw van het vereiste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf onderbreekt, zoals bepaald in artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij van rechtswege duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en dat zijn verblijf niet onderbroken is door de detentie. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde ook dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5511
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

In het besluit van 17 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document “duurzaam verblijf burger van de Unie” afgewezen.
In het besluit van 23 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft samen met de andere twee zaken van eiser, geregistreerd onder zaaknummers NL21.3390 en AWB 20/6551, plaatsgevonden op 30 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Tunesische nationaliteit. Hij is op 7 augustus 2013 in het bezit gesteld van een EU-verblijfsdocument door de Duitse autoriteiten voor verblijf bij zijn toenmalige echtgenote. Eiser verblijft vanaf 4 december 2013 in Nederland. Vanaf 23 april 2014 had hij een verblijfsvergunning onder de beperking “familielid van een burger van de Unie”. Eiser is vanaf 21 februari 2017 gedetineerd omdat hij veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 7 jaar wegens verkrachting en poging tot doodslag van zijn ex-echtgenote op 20 februari 2017. Hij is op 4 september 2017 gescheiden. Op 10 oktober 2019 heeft eiser om afgifte van een document “duurzaam verblijf burger van de Unie” gevraagd.
Grondslag van het besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser in Nederland geen vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf bij een Unieburger heeft gehad, zoals is vereist op grond van artikel 8.17, eerste lid, onder b, van het Vb [1] . Op grond van artikel 8.17, derde lid, van het Vb wordt de opbouw van die vereiste periode van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf onderbroken door de periode in detentie. Daarnaast is niet gebleken dat eiser onder de categorie vreemdelingen valt voor wie de vereiste onafgebroken periode van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland niet geldt. Eiser komt niet in aanmerking voor voorgezet verblijf op grond van artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vb omdat de periode in detentie op grond van artikel 8.17, derde lid, van het Vb daaraan in de weg staat. Verweerder verwijst naar het arrest van het Hof [2] van 16 januari 2014 inzake Onuekwere. [3]

Gronden van beroep

3. Eiser voert aan dat hij van rechtswege duurzaam verblijfsrecht heeft verworven en dat het verblijf niet onderbroken is door de periode van detentie. Verder voert eiser onder verwijzing naar het arrest Onuekwere aan dat verweerder bij de vraag of hij duurzaam verblijfsrecht heeft verworven zijn inburgering in Nederland had moeten betrekken. Eiser heeft tot zijn detentie gewerkt. Hij heeft zijn arbeidsverleden met stukken onderbouwd. Eiser beheerst de Nederlandse taal goed. Hij heeft het inburgeringsexamen met succes afgelegd, waarvan hij bewijs heeft overgelegd. Eiser heeft een grote vriendenkring. Voor en na zijn veroordeling is hij niet in aanraking geweest met justitie. Verweerder had deze feiten en omstandigheden ook in het kader van de toetsing aan artikel 4:84 van de Awb [4] moeten betrekken. Tot slot voert hij aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.

Beoordeling van de beroepsgronden

4. Voor het juridische kader verwijst de rechtbank naar de bijlage van deze uitspraak.
5. Eiser heeft in beroep niet betwist dat hij niet onder de categorie vreemdelingen valt voor wie de vereiste onafgebroken periode van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland niet geldt.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Nederland geen duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd, omdat de vereiste periode van vijf jaar onderbroken is door de periode in detentie. Uit het arrest Onuekwere blijkt ook dat het in aanmerking nemen van in de gevangenis doorgebrachte perioden zou indruisen tegen het doel van de Verblijfsrichtlijn [5] , omdat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf door de nationale rechter aantoont dat de betrokkene de door de samenleving van het gastland in diens strafrecht tot uiting gebrachte waarden niet eerbiedigt. De detentie doorbreekt dus de opbouw van ononderbroken rechtmatig verblijf, ook als dit voortgezet verblijf op grond van artikel 8.15 van het Vb zou betekenen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad zoals bedoeld in artikel 8.17, eerste lid, van het Vb. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiser slaagt niet.
8. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, bezien in het licht van het primaire besluit, was van een dergelijke situatie sprake. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, voorzitter, en mr. A.J. van Putten en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2021.
griffier voorzitter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage
Op grond van artikel 8.7, eerste lid Vb is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Artikel 8.15, vierde lid, aanhef en onder a, Vb bepaalt, voor zover hier relevant dat, onverminderd het vijfde lid het rechtmatig verblijf evenmin eindigt door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap:
a. indien het huwelijk voor het begin van de gerechtelijke procedure tot scheiding of nietigverklaring, onderscheidenlijk het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven.
Ingevolge artikel 8.17, aanhef, eerste lid, onder a Vb heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, duurzaam verblijfsrecht in Nederland.
Ingevolgde artikel 8.17, aanhef, eerste lid, onder b Vb heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad bij een vreemdeling als bedoeld onder a, waarbij mede wordt betrokken de periode waarin hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.15, vijfde lid, onder a, b of c.
In artikel 8.15, vijfde lid, Vb staat het volgende. In afwijking van het tweede lid, onder a, en het vierde lid, blijft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit van een staat bezit als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, onderworpen aan de voorwaarde dat hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel, tenzij hij het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 8.17 heeft verkregen, of is aangetoond dat hij:
a. werknemer of zelfstandige is;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf in Nederland ten laste komen van de algemene middelen, en beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt; of
c. gezinslid is van het reeds in Nederland gevormde gezin van een persoon die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld onder a of b.
Artikel 8.17, derde lid, Vb, bepaalt dat, voor zover hier van belang, bij de berekening van het vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing blijft de periode die is doorgebracht gedurende de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, terbeschikkingstelling, jeugddetentie of plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.het Hof van Justitie van de Europese Unie.
3.zaak C378/12, Nnamdi Onuekwere tegen Secretary of State for the Home Department, ECLI:EU:C:2014:13.
4.Algemene wet bestuursrecht
5.Richtlijn 2004/38/EG betreffen de beperking van de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden.