ECLI:NL:RBDHA:2021:16860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Rasul, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, heeft deze aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 16 november 2021. Eiser betwistte de conclusie van de Staatssecretaris dat hij in Duitsland internationale bescherming geniet en voerde aan dat hij daar geen verblijfsvergunning heeft, maar slechts een tijdelijk verblijfsrecht. Hij stelde dat de informatie waarop de Staatssecretaris zich baseerde onvoldoende was en dat er geen nadere stukken waren opgevraagd bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet, gebaseerd op informatie van de Duitse autoriteiten.

De rechtbank overwoog verder dat eiser niet had aangetoond dat zijn verblijfsvergunning in Duitsland zou worden ingetrokken en dat hij niet had onderbouwd dat hij geen bescherming zou kunnen krijgen van de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17020
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat hij in Duitsland internationale bescherming geniet.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.17021, op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet.
2. Eiser stelt allereerst dat hij in Duitsland geen verblijfsvergunning heeft. Hij heeft alleen een tijdelijk verblijfsrecht gehad. De brief waar in het bestreden besluit naar wordt verwezen op grond waarvan is geconcludeerd dat eiser in Duitsland subsidiaire bescherming heeft, is onvoldoende om tot deze conclusie te komen. Verweerder heeft ten onrechte geen nadere stukken opgevraagd bij de Duitse autoriteiten. Uit het resultaat van DACTY blijkt alleen dat eiser bekend is bij de Duitse autoriteiten. Verder is eiser van mening dat zijn tijdelijk verblijfsrecht in Duitsland zal worden ingetrokken, omdat hij opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend en Nederland Duitsland daarvan op de hoogte heeft gebracht.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser in Duitsland internationale bescherming geniet. De Duitse autoriteiten hebben in reactie op het claimverzoek dat verweerder heeft gedaan aangegeven dat eiser in Duitsland een verblijfsvergunning heeft en dat daarom het claimverzoek wordt afgewezen. Verder blijkt ook uit een mailwisseling tussen verweerder en iemand van de Duitse immigratiedienst dat eiser in Duitsland een verblijfsvergunning heeft. Verweerder heeft om die reden dan ook geen nadere stukken op hoeven vragen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat zijn verblijfsvergunning in Duitsland zal worden ingetrokken, omdat hij een asielaanvraag in Nederland heeft gedaan.
4. Verder voert eiser aan dat het niet duidelijk is of hij bij terugkeer naar Duitsland onverminderd aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning en of sprake is van internationale bescherming daar. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank in Roermond van 12 juli 2016, NL16.1423. Eiser stelt verder dat hij in Duitsland geen bescherming kon krijgen van de autoriteiten en dat het voor hem financieel gezien niet mogelijk was om zich via een advocaat te beklagen bij de autoriteiten. Eiser wijst er ten slotte op dat de voorzieningenrechter van de rechtbank in Utrecht in een uitspraak van 7 oktober 2014 heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de vreemdeling in die zaak als vluchteling in Griekenland is erkend, niet betekent dat hij een zodanige band heeft met Griekenland dat het voor hem redelijk is naar Griekenland terug te keren. De uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 23 augustus 20131 en 27 februari 20122, waar verweerder zich op beroept zijn daartoe onvoldoende geacht. Eiser stelt dat dit ook in zijn geval van toepassing is.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, eiser niet kan baten, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. In die zaak was aan de orde of de vreemdeling de verlopen verblijfsvergunning kon verlengen. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat zijn verblijfsvergunning is verlopen, dat hij deze niet zou kunnen verlengen of dat hij geen internationale bescherming heeft.
6. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet mag. Hij heeft niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem geen bescherming zouden willen of kunnen bieden. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk was om zich te beklagen bij de autoriteiten, met behulp van een advocaat dan wel met hulp van een organisatie of andere instantie. Eiser heeft ten slotte ook niet onderbouwd op welke manier de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 oktober 2014 in zijn geval van toepassing is en waarom hij geen zodanige band heeft met Duitsland dat het niet
redelijk is dat hij terugkeert. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken en eiser heeft dit niet gemotiveerd bestreden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.