ECLI:NL:RBDHA:2021:16825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Belarussische nationaliteit en de rechtmatigheid van de maatregel in het licht van EU-sancties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Belarussische nationaliteit. De eiser, die stelt van Belarussische afkomst te zijn, heeft tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 8 oktober 2021, hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de eiser, en voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Belarus is, gezien de verstoorde diplomatieke relaties en de EU-sancties. De rechtbank kon deze stelling echter niet volgen, omdat de eiser geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om zijn bewering te onderbouwen.

Daarnaast voerde de eiser aan dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris wel degelijk voortvarend had gehandeld, onder andere door het uitvoeren van een onderzoek naar de identiteit van de eiser door middel van het uitlezen van zijn telefoon. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij ook geen aanleiding werd gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16943
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Hol), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. S. van Beek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Belarussische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb)
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet bestreden
Zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Belarus. In verband met de sanctiemaatregelen van de Europese Unie (EU) tegen Belarus zijn de diplomatieke relaties op dit moment zo ernstig verstoord dat uitzetting op dit moment niet mogelijk is. Ook zijn er volgens eiser al andere maatregelen van bewaring beëindigd omdat er in die zaken was geconcludeerd dat er geen zicht op uitzetting is naar Belarus.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft voor zijn stelling dat door de verstoorde diplomatieke relaties tussen de EU en Belarus uitzetting naar dat land op dit moment niet mogelijk is, geen concrete aanknopingspunten aangevoerd. De rechtbank kan eiser dan ook niet volgen in zijn enkele stelling dat er geen zicht op uitzetting is naar Belarus. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In het dossier is niets terug te vinden over voortvarend handelen van verweerder ten aanzien van contact met de Belarussische autoriteiten. Het laatste vertrekgesprek met eiser dateert van 7 september 2021. Daarnaast is het onderzoek naar zijn telefoon al sinds 15 oktober 2021 aan de gang, dat is volgens eiser te lang. Eiser merkt verder op dat het vreemd is dat er na twintig jaar aan procedures nu pas wordt getwijfeld aan zijn identiteit en nationaliteit.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er op 12 oktober 2021 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Er loopt nog een onderzoek van verweerder naar de identiteit en nationaliteit van eiser door middel van het uitlezen van zijn telefoon. Daarnaast heeft eiser een medewerkingsplicht, van hem mag worden verlangd dat hij medewerking verleent om zijn identiteit en nationaliteit te bevestigen. Ook heeft Belarus op 25 september 2021 gevraagd om aanvullende informatie over eiser, omdat hij niet in de systemen van de Belarussische autoriteiten voorkomt. Dit geeft verweerder reden om een onderzoek in te stellen naar de identiteit en nationaliteit van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet onvoldoende
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb
voortvarend gehandeld, mede gelet op het feit dat eiser zelf geen handelingen heeft verricht om zijn identiteit en nationaliteit te verifiëren.
Persoonlijke omstandigheden
8. Eiser heeft ter zitting gewezen op het feit dat hij al twintig jaar in Nederland verblijft, ernstig depressief is en een euthanasiewens heeft. Hij ziet geen perspectief meer in zijn leven.
9. De rechtbank is zich bewust van de persoonlijke omstandigheden van eiser, maar komt in deze procedure slechts toe aan een oordeel over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 november 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.