ECLI:NL:RBDHA:2021:16823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.4795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 7 maart 2021, waarin hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 4 maart 2021 was aangehouden na een vechtpartij, waarbij hij zich identificeerde met een valse Roemeense identiteitskaart. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken terecht was opgelegd op basis van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens werd het inreisverbod, gebaseerd op artikel 66a van de Vreemdelingenwet, als rechtmatig beschouwd, omdat de eiser de vrije termijn had overschreden. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien of dit te verkorten. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1987, van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mw. B. Kemalli-Aydin).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting was ook de schoonzus van eiser aanwezig, [A] .

Overwegingen

1. Eiser is op 4 maart 2021 aangehouden naar aanleiding van een vechtpartij. Daar heeft hij zich geïdentificeerd met een Roemeense identiteitskaart die vals bleek te zijn. Verder is gebleken dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Het bestreden besluit
2. Aan eiser is op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een terugkeerbesluit met vertrektermijn van 28 dagen opgelegd, omdat hij niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Aan eiser is op grond van artikel 66a, tweede lid van de Vw een inreisverbod opgelegd wegens de overschrijding van de vrije termijn als bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Het terugkeerbesluit
3. Dit besluit bevat de schriftelijke mededeling aan eiser dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en hij Nederland binnen vier weken moet verlaten. De rechtbank is van oordeel dat deze vaststelling juist is, omdat eiser in maart 2021 geen rechtmatig verblijf had. Immers, ook als aangenomen zou worden dat eiser na afloop van zijn visum in 2016 de Europese Unie wel heeft verlaten, had hij bij zijn aanhouding geen verblijfsrecht (meer). Dit is als zodanig niet in geschil. Dat eiser dacht dat hij met een (vermeend) Roemeens document hier mocht verblijven maakt dat niet anders. Het valse document geeft immers geen verblijfsrecht.
4. In het besluit is de vertrektermijn van vier weken uit artikel 62, eerste lid, van de Vw niet verkort. Bij een vertrektermijn van vier weken is het niet vereist dat verweerder aangeeft op welke (zware of lichte) gronden het terugkeerbesluit is gebaseerd. De (zware en lichte) gronden die voor een verkorting in het besluit zijn genoemd en in beroep zijn bestreden, kunnen voor de beoordeling van dit besluitonderdeel dus buiten behandeling blijven. Eiser is hierdoor niet benadeeld.
Het inreisverbod
5. Het inreisverbod is gebaseerd op artikel 66a, tweede lid, van de Vw. Verweerder kan dit, op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw, opleggen aan de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. In A4/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is opgenomen dat deze bevoegdheid wordt gebruikt ten aanzien van de vreemdeling die de vrije termijn met meer dan drie dagen heeft overschreden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze termijn ziet op de dagen na ommekomst van de geldigheid van zijn visum in 2016.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat daarvan in dit geval sprake is en dat niet is gebleken dat eiser na ommekomst van de geldigheidsduur van zijn visum in 2016 tijdig de Europese Unie is uitgereisd. Eiser heeft zich niet meer gemeld bij de consulaire dienst die het visum heeft uitgereikt. Deze meldingsplicht is per brief medegedeeld. Eiser heeft gesteld deze brief met deze mededeling niet te hebben ontvangen, maar nu verweerder ter zitting heeft gesteld dat uit de verzendgegevens blijkt dat de brief is verstuurd, is de blote ontkenning van de ontvangst zonder onderbouwing niet aannemelijk. Met het verzenden van de brief en de zoekslag in de systemen, waaruit geen registratie van het tijdige vertrek van eiser blijkt, heeft verweerder in beginsel aan zijn bewijsplicht voldaan. Eiser heeft zelf geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij wel tijdig is vertrokken. Met bijvoorbeeld in- en uitreisstempels in zijn (oude) paspoort, dat mogelijk nog in Marokko ligt, of met een vliegticket of informatie van de vliegmaatschappij had hij een onderbouwing voor zijn tijdige vertrek kunnen geven. Verweerder is er dan ook op goede gronden vanuit gegaan dat eiser destijds niet tijdig is vertrokken en er dus sprake was van overtreding van de vrije termijn.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven afzien van het opleggen van het inreisverbod dan wel dit in te korten. In het gehoor van 7 maart 2021 is eiser in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over het inreisverbod te geven. Na de uitleg over eventuele bijzondere omstandigheden op grond waarvan van het verbod kan worden afgezien of de duur ervan bekort kan worden, heeft eiser gezegd: “ik vind het jammer, maar het is niet anders”. Pas bij doorvragen heeft eiser aangegeven dat zijn broer in Nederland woont en hij meer familie heeft in Nederland, zoals zijn tante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze mededeling geen bijzondere omstandigheden hoeven zien die tot een nadere motivering noopte. Van eiser had verwacht mogen worden dat hij meer bijzonderheden had gegeven dan louter de mededeling dat er familie in Nederland woont en waarom het inreisverbod van twee jaar ten opzichte hiervan onevenredig zwaar weegt. Dat geldt ook voor de in beroep overgelegde “afspraak longfunctie” nu hieruit geen enkele (acute, noodzakelijke, aan Nederland gebonden) behandeling blijkt en eiser overigens, wegens de coronapandemie, nog in Nederland verblijft.
8. Het beroep is ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Mollerus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling best